Page 145 of 239

Rijden en bediening143
Controlelamp Ø brandt op de instru‐
mentengroep en er verschijnt een bij‐
behorend bericht op het DIC 3 92.
Wanneer de snelheid 50 km/u be‐
reikt, schakelt het systeem automa‐
tisch van Meer tractie naar ESP ®Plus
.
Controlelamp Ø dooft op de instru‐
mentengroep.
U kunt ESP® Plus
weer activeren door
nogmaals op Ø te drukken. Contro‐
lelampje Ø dooft.
ESP® Plus
wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de vol‐
gende keer weer inschakelt.
Storing
Als het systeem een storing detec‐
teert, gaat de controlelamp b 3 89
samen met A 3 88 op de instrumen‐
tengroep branden en verschijnt er
een bijbehorend bericht op het DIC
3 92.
Het elektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) werkt niet. Oor‐
zaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 93.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
30 km/u en hoger opslaan en hand‐
haven. Tijdens het bergop- en berg‐
afwaarts rijden kan van de opgesla‐
gen snelheden worden afgeweken.
De opgeslagen snelheid knippert op
het Driver Information Center (DIC) 3 92.
Page 146 of 239

144Rijden en bedieningOm veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Bij geautomatiseerde versnellings‐
bak, cruisecontrol alleen in automati‐
sche modus activeren.
Controlelampen m en U 3 92.
Activering
m indrukken, controlelamp U licht
groen op de instrumentengroep op.
Cruise control staat nu in standby- modus en er verschijnt een bijbeho‐
rend bericht op het DIC.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt nu opgeslagen en ge‐ handhaafd en het gaspedaal kan wor‐ den losgelaten.
Controlelamp m brandt groen op de
instrumentengroep samen met U en
er verschijnt een bijbehorend bericht
op het DIC.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. De opgeslagen snelheid
knippert op de instrumentengroep.
Na het loslaten van het gaspedaal
wordt opnieuw de opgeslagen snel‐
heid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
De snelheid wordt opgeslagen totdat
het contact wordt uitgeschakeld.
Page 147 of 239

Rijden en bediening145Snelheid verhogenNa het activeren van de cruisecontrolkan de rijsnelheid gestaag of in kleine
stapjes worden verhoogd door < in‐
gedrukt te houden of er steeds op te
tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Ook kunt u tot de gewenste snelheid
optrekken en deze met < opslaan.
Snelheid verlagen Na het activeren van de cruisecontrolkan de rijsnelheid gestaag of in kleine
stapjes worden verlaagd door ] in‐
gedrukt te houden of er steeds op te
tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Deactivering
§ indrukken: cruise control wordt ge‐
deactiveerd en de groene controle‐ lamp m dooft op de instrumenten‐
groep.Automatisch uitschakelen:
● rijsnelheid daalt tot onder 30 km/u
● het rempedaal wordt ingetrapt
● het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt
● keuzehendel in N
De snelheid wordt opgeslagen en er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het DIC.
Opnieuw activerenR bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken.
Als de opgeslagen snelheid veel ho‐
ger dan de huidige snelheid is, trekt
de auto krachtig op totdat de opge‐
slagen snelheid bereikt is.
Als u op < drukt, wordt de cruise con‐
trol-functie ook weer ingeschakeld
maar alleen op de huidige snelheid,
niet de opgeslagen snelheid.
Opgeslagen snelheid wissen Druk op m om: Groene controlelam‐
pen U en m doven op de instrumen‐
tengroep.Snelheidsbegrenzer
cruisecontrol
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde maxi‐
mumsnelheid boven 30 km/u over‐
schrijdt.
Activering
U indrukken, controlelamp U licht
geel op de instrumentengroep op.
De functie snelheidsbegrenzer cruise control staat nu in standby-modus en
er verschijnt een bijbehorend bericht
op het DIC.
Page 148 of 239
![OPEL MOVANO_B 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch) 146Rijden en bedieningNaar de gewenste snelheid optrek‐ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt opgeslagen.
De auto kan normaal rijden, maar de
geprogrammeerde snelheid kan be‐
halve i OPEL MOVANO_B 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch) 146Rijden en bedieningNaar de gewenste snelheid optrek‐ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt opgeslagen.
De auto kan normaal rijden, maar de
geprogrammeerde snelheid kan be‐
halve i](/manual-img/37/21716/w960_21716-147.png)
146Rijden en bedieningNaar de gewenste snelheid optrek‐ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt opgeslagen.
De auto kan normaal rijden, maar de
geprogrammeerde snelheid kan be‐
halve in noodgevallen niet worden
overschreden.
Als de snelheidslimiet niet kan wor‐
den aangehouden, bijv. op een steile
helling, knippert de snelheidslimiet op
het DIC.
Snelheidslimiet verhogen
De snelheidslimiet kan gestaag of in kleine stapjes worden verhoogd door
< ingedrukt te houden of er steeds op
te tikken.
Snelheidslimiet verlagen
De snelheidslimiet kan gestaag of in
kleine stapjes worden verlaagd
door ] ingedrukt te houden of er
steeds op te tikken.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.Gedurende deze periode knippert de
snelheidslimiet op het DIC.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐ reiken van een lagere snelheid dande snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Let op
Als in auto's, uitgerust met een snel‐ heidsbegrenzer, het gaspedaal he‐
lemaal wordt ingetrapt, kan de inge‐
stelde maximumsnelheid niet wor‐
den overschreden. Snelheidsbe‐
grenzer 3 146.
Deactivering
§ indrukken: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en normaal rij‐
den is mogelijk.
De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en er verschijnt een bijbehorend be‐
richt op het DIC.
Opnieuw activeren
R indrukken: de snelheidsbegrenzer‐
functie wordt opnieuw geactiveerd.Als u op < drukt, wordt de snelheids‐
begrenzerfunctie ook weer ingescha‐
keld maar alleen op de huidige snel‐
heid, niet de opgeslagen snelheid.
Snelheidslimiet wissen
U indrukken.
Gele controlelamp U in de instru‐
mentengroep dooft.
Snelheidsbegrenzer
Maximumsnelheidsbegrenzer
Conform lokale of landelijke wetge‐
ving is de auto wellicht uitgerust met
een vaste maximumsnelheidsbe‐
grenzer die niet kan worden uitge‐
schakeld.
Indien aanwezig, zit er een waarschu‐ wingslabel met daarop de vaste maxi‐
mumsnelheid (90 tot 130 km/u) op het
instrumentenbord.
Om fysieke redenen kan de auto
bergafwaarts de maximumsnelheid
eventueel overschrijden.
Page 149 of 239

Rijden en bediening147Er klinkt wellicht gedurende
10 seconden een waarschuwings‐
zoemer bij kort overschrijden van de
ingestelde snelheid.
Auto ook uitgerust met snelheidsbe‐
grenzer cruise control: de maximum‐
snelheid kan niet worden overschre‐
den door het gaspedaal stevig tot
voorbij het weerstandspunt in te trap‐
pen.
Snelheidsbegrenzer cruise control
3 143.
Parkeerhulp
De Park Pilot vereenvoudigt het ach‐
teruit inparkeren door de afstand tus‐
sen de achterkant van de auto en
eventuele obstakels te meten. De be‐ stuurder is en blijft echter verantwoor‐
delijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Activering
Het systeem wordt automatisch ge‐activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐
signaal geeft aan dat het systeem
klaar is voor gebruik.
Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
afstand tot het obstakel afneemt. Is
de afstand kleiner dan 30 cm, dan
klinkt er een ononderbroken geluids‐
signaal.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Page 150 of 239

148Rijden en bedieningVoorzichtig
De sensor werkt eventueel mindergoed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐
therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp detecteert geen
objecten buiten het detectiebereik.
Deactivering
Het systeem kan uitgeschakeld of tij‐
delijk uitgeschakeld worden.
Tijdelijk uitschakelen
Systeem tijdelijk uitschakelen door
r op het instrumentenbord in te
drukken met het contact en de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Controlelamp in de knop brandt.
Wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, klinkt er geen ge‐
luidssignaal; dit is uitgeschakeld.
Het systeem wordt bij het indrukken
van r of de volgende keer dat het
contact wordt ingeschakeld, opnieuw
geactiveerd.
Permanent uitschakelen
Systeem permanent uitschakelen
door r op het instrumentenbord in
te drukken en gedurende ongeveer 3 seconden ingedrukt te houden met
het contact en de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Controlelamp in de knop brandt on‐
onderbroken.
Het systeem is daarmee uitgescha‐
keld en werkt niet. Wanneer de
achteruitversnelling wordt ingescha‐
keld, klinkt er geen geluidssignaal; dit is uitgeschakeld.
Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets r gedurende on‐
geveer 3 seconden ingedrukt te hou‐
den.
Storing
Als het systeem een storing regis‐
treert, klinkt er ca. 3 seconden lang
een ononderbroken geluidssignaal bij het inschakelen van de
Page 151 of 239

Rijden en bediening149achteruitversnelling. Contact opne‐men met een werkplaats om de oor‐
zaak van de storing te laten verhel‐
pen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐ bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
het rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruit rijden door
weergeven van een beeld van de
zone achter de auto in de binnenspie‐ gel, de zonneklep van de bestuurder
of op het display van het Infotain‐
mentsysteem.
9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera bevinden, bijv. onder de
bumper of onder de auto, worden
niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
De camera is meestal op de achter‐
deuren/achterklep, onder de sierlijst
van de kentekenplaat, gemonteerd.
De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Let op
Voor een optimaal zicht mag de ach‐ teruitkijkcamera niet door vuil,
sneeuw of ijs geblokkeerd zijn.
Activering
Page 152 of 239

150Rijden en bedieningHet achteruitkijkcameradisplay wordt
automatisch ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt inge‐
schakeld. Ter bevestiging van de in‐
schakeling klinkt een geluidssignaal.
Zonneklepdisplay
Het systeem kan worden in- of uitge‐
schakeld met de Start/Stop-knop die
zich rechts van de displaymonitor be‐ vindt.
Met de overige toetsen op de monitor
kan de gebruiker bron AV1 of AV2 se‐
lecteren en de helderheid en het con‐
trast van de displaymonitor aanpas‐
sen.
Infotainmentsysteemdisplay
Bij auto's met een navigatiesysteem
verschijnt het achteruitkijkcameradis‐
play op het scherm van het Infotain‐
mentsysteemdisplay.
Display baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de baanrijstrook (1) van de auto in
blauw op het infodisplay. Deze toont
de baan van de auto op basis van de stuuruitslag.
Display vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de af‐
stand achter de auto aan.