
106KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............106
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................106
Airconditioning ......................... 107
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 108
Verwarming achterin ...............110
Airconditioning achterin ...........112
Hulpverwarming ......................113
Luchtroosters ............................. 116
Verstelbare luchtroosters ........116
Vaste luchtroosters ..................117
Koeling handschoenenkastje ..118
Onderhoud ................................. 118
Luchtinlaat ............................... 118
Pollenfilter ................................ 118
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 118
Service .................................... 118Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
● ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 37, stoel‐
verwarming ß 3 45.
TemperatuurRood:warmBlauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐ torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
Luchtverdeling
M:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.

118KlimaatregelingKoeling
handschoenenkastje
De airconditioning kan ook objecten
in het handschoenenkastje koelen.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat voor de voorruit in de
motorruimte moet vrij blijven om lucht
te kunnen inlaten. Verwijder eventu‐
ele bladeren, vuil of sneeuw.
Pollenfilter
Het pollenfilter ontdoet de lucht die
door de luchtinlaat binnenstroomt van
stof, roet, pollen en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om optimale koeling te garanderen,
wordt aangeraden het klimaatregel‐
systeem jaarlijks, voor het eerst 3 jaar
na ingebruikneming van de auto, te
laten controleren, lettend op:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest

Rijden en bediening119Rijden en bedieningRijtips......................................... 120
Economisch rijden ...................120
Controle over de auto ..............120
Sturen ...................................... 120
Starten en bediening .................121
Nieuwe auto inrijden ................121
Contactslotstanden ..................121
Motor starten ........................... 121
Regeling stationair toerental ....122
Uitrol-brandstofafsluiter ...........122
Stop/Start-systeem ..................123
Parkeren .................................. 125
Luchtvering .............................. 126
Uitlaatgassen ............................. 128
Roetfilter .................................. 128
Katalysator .............................. 129
AdBlue ..................................... 129
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 134
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 134
Versnellingsbakdisplay ............134
Motor starten ........................... 135
Keuzehendel ........................... 135
Handgeschakelde modus ........136Elektronische rijprogramma's ..137
Storing ..................................... 138
Stroomonderbreking ................138
Remmen .................................... 138
Antiblokkeersysteem ...............138
Handrem .................................. 139
Remassistentie ........................140
Hellingrem ............................... 140
Rijregelsystemen .......................141
Traction Control .......................141
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) ........................ 142
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 143
Cruise control .......................... 143
Snelheidsbegrenzer ................146
Parkeerhulp ............................. 147
Achteruitkijkcamera .................149
Lane Departure Warning .........151
Brandstof ................................... 153
Brandstof voor dieselmotoren . 153
Tanken .................................... 153
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 154
Trekhaak .................................... 155
Algemene informatie ...............155
Rijgedrag en aanhangertips ....155
Aanhanger trekken ..................155
Aanhangerstabilisatie ..............156Extra functies ............................. 156
PTO (krachtafnemer) ...............156

124Rijden en bediening
Als Ï op de instrumentengroep
groen brandt, duidt dit op een Auto‐
stop.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmingsprestaties, de stuurbe‐
krachtiging en de remprestatie be‐
houden. Remassistentie is echter niet verkrijgbaar 3 140.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den wordt voldaan; anders wordt een
Autostop verhinderd en brandt con‐
trolelamp \ op de instrumenten‐
groep.
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de motorkoeltemperatuur is niet te hoog
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● het aircosysteem verhindert geen Autostop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk. Een Autostop is wellicht niet meer
mogelijk wanneer de omgevingstem‐
peratuur het vriespunt bereikt.Bepaalde instellingen van de klimaat‐
regeling kunnen eveneens een Auto‐ stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor nadere informa‐ tie 3 106.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐ weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Autostop is mogelijk ook tijdelijk ge‐
blokkeerd, als de accu met een extern
apparaat is opgeladen.
Nieuwe auto inrijden 3 121.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.

178Verzorging van de autoSymboolStroomkringICarrosserieregelmodule/
elektrisch bediende ruiten/ verwarmings- en ventila‐
tiesysteem/airconditioningmVerwarmbare achterruit
linksnVerwarmbare achterruit
rechtsRVoorruitsproeiersMElektronische startbeveili‐
gingUStoelverwarmingFBLBochtlichtlHandsfree-aansluiting&TachograafPTOPTO (krachtafnemer)jClaxonÍVoorverwarming/diesel‐
brandstoffilterxAircoventilatordVerwarmbare buitenspie‐
gelsTStadslicht linksSymboolStroomkringSStadslicht rechtsQPneumatische wielophan‐
gingONavigatiesysteemADPExtra aanpassingen,Elektrisch bediende ruiten/
carrosserieregelmodule
Zekeringenkast in
bagageruimte
Combi
Achter het afwerkingspaneel aan de
rechterzijde van de bagageruimte,
naast de achterdeur.
Klik het afwerkingspaneel met een
geschikt gereedschap, bijv. een platte schroevendraaier op de 3 punten
zoals afgebeeld los en verwijder het.
Geen voorwerpen achter dit paneel
opbergen.Nr.Stroomkring1Stand 3: extra verdamper2Stand 2: extra verdamper3Stand 1: extra verdamper

233Mistachterlichten ........................ 102
Mistlamp ...................................... 92
Mistlampen ................... 98, 101, 170
Mistlampen voor ........................101
Modus ECO ................................ 120
Motoraanduiding .........................206
Motorgegevens .......................... 208
Motor-ID...................................... 206
Motorkap .................................... 160
Motorolie ............161, 203, 207, 224
Motorolieadditieven ....................203
Motoroliedruk ............................... 90
Motorolieviscositeitsindexen .......203
Motor starten ................17, 121, 135
N Nieuwe auto inrijden ..................121
Nooduitgang ........................... 36, 38
O Obstakeldetectiesystemen .........147
Octaangetal ................................ 208
Olie ............................................. 161
Oliedruk ........................................ 90
Olie, motor .......................... 203, 207
Oliepeil.......................................... 83
Ontlaadbeveiliging accu ............105
Ontwasemen en ontdooien ..........15
Opbergruimte................................ 67
Opbergruimte achterin ..................70
Opbergruimte onder achterbank ..69Opbergruimte plafond ..................70
Opbergruimte voor........................ 68
Opbergvakken .............................. 67
Opbergvakken instrumentenpaneel .................67
Opbergvak onder passagiersstoel 69
Opschakelen................................. 89 Opwarmen van de turbomotor ....121
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 196
Panoramadak .............................. 38
Parkeerhulp ............................... 147
Parkeerrem - zie Handrem .........139
Parkeertickethouder .....................38
Parkeren .............................. 18, 125
Park pilot met ultrasoonsensoren 147
Partikelfilter ................................. 128
Peilsensor motorolie .....................83
Pollenfilter .................................. 118
Portieren ....................................... 26
Portier open ................................. 92
Portiersloten ................................. 21
Portiervergrendelknoppen ............21
Profieldiepte ............................... 185
PTO (krachtafnemer) ..................156R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 228
Regeling stationair toerental .......122
Regensensor ................................ 77
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 227
Remassistentie .......................... 140
Remmen ............................ 138, 164
Remsysteem ................................ 88
Remvloeistof ...................... 164, 203
Reservewiel ............................... 191
Richtingaanwijzer ........................86
Richtingaanwijzers ..................... 101
Richtingaanwijzers vooraan ......171
Ritverslag...................................... 95
Roetfilter .................................... 128
Ruiten ........................................... 36
Rijgedrag en aanhangertips ......155
Rijhoogte .................................... 126
Rijregelsystemen ........................141
Rijverlichting .......................... 12, 91
S Schakel motor uit ..........................88
Schuifdeur ................................... 26
Selectieve katalysatorreductie ....129
Service ............................... 118, 201
Service-display ......................83, 88
Service-indicatie ..........................88