76Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en de snelheidsbe‐
grenzer werken via de toetsen op het stuurwiel.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 143.
Claxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolom Bepaalde functies van het infotain‐
mentsysteem kunnen ook via de toet‐
sen op de stuurkolom worden be‐
diend.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
78Instrumenten en bedieningsorganenVoorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort trekken:wisser maakt één
enkele slaglang trekken:wisser maakt
meerdere slagenBuitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Als de buitentemperatuur daalt tot
3 °C, knippert °C op het informatie‐
display bij wijze van waarschuwing
voor gladheid. Het lampje blijft knip‐
peren totdat de temperatuur 3 °C
overschrijdt.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de actuele tijd en/of datum ver‐
schijnen op het informatiedisplay
3 93 of in het Driver Information
Center (DIC) 3 92.
Tijd en datum op
informatiedisplay instellen
De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Nadere informatie vindt u in de
infotainment-handleiding.
96Instrumenten en bedieningsorganenDe meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 meter.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐
rekend.
Informatie boordcomputer
resetten
Boordcomputer terugzetten door eenvan de functies ervan te selecteren en
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐ computer wordt gereset:
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● actieradius
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheidBij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐ tisch teruggezet.
Brandstofverbruikcijfer
(ecoScoring)
Indien aanwezig, verschijnt er een cij‐
fer van 0 tot 100 op het display ter be‐ oordeling van het brandstofverbruik
op basis van uw rijstijl.
Hoe hoger het cijfer, hoe beter het
brandstofverbruik.
Op het display verschijnen ook tips
voor een beter brandstofverbruik. Rit‐ ten kunnen worden opgeslagen in het
systeemgeheugen, zodat u prestaties kunt vergelijken. Raadpleeg de hand‐leiding van het Infotainmentsysteem
voor nadere informatie.
Boordinformatie 3 93.
Ritverslag Wanneer de motor uitgeschakeld is,wordt een verslag van de laatste rit op
het display getoond.De volgende informatie verschijnt:
● gemiddeld brandstofverbruik● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Stroomonderbreking
Als de voeding werd onderbroken of de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
100VerlichtingLet op
Afhankelijk van de versie kunt u het systeem ook via het Infotainment‐ systeem deactiveren. Raadpleeg de
handleiding Infotainmentsysteem
voor nadere informatie.
Algemene informatie
Het systeem kan om de volgende re‐
denen minder goed werken:
● Extreme weersomstandigheden, bijv. zware regenval, mist of
sneeuw.
● Het zicht van de vooruitzichtca‐ mera of de voorruit is belemmerd.
● Lampen van tegenliggers of voorliggers worden niet waarge‐
nomen.
● Koplampen zijn niet goed afge‐ steld.
● Systeem detecteert medeweg‐ gebruikers wellicht door andere
reflecterende vlakken niet.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Stem met dimlicht ingeschakeld de
koplampreikwijdte af op de belading
om verblinding van tegenliggers te‐
gen te gaan.
Kartelwiel in de gewenste stand
draaien:
0:voorstoel bezet4:beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewichtKoplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Koplampen door een werkplaats la‐ ten bijstellen.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
De lichten branden automatisch wan‐
neer het contact is ingeschakeld.
Als de auto is uitgevoerd met auto‐
matische verlichting, schakelt het systeem afhankelijk van het licht in de omgeving tussen dagrijlicht en de
koplampen. Automatische verlichting
3 98.
Rijden en bediening125Als de keuzehendel uit de neutrale
stand (handgeschakelde versnel‐ lingsbak) of N (geautomatiseerde ver‐
snellingsbak) is gehaald of niet aan
andere voorwaarden wordt voldaan,
start dan met de contactsleutel.
De groene controlelamp Ï op de in‐
strumentengroep dooft wanneer de
motor opnieuw wordt gestart.
Als de keuzehendel uit de neutrale
stand (handgeschakelde versnel‐
lingsbak) of N (geautomatiseerde ver‐
snellingsbak) wordt gehaald voordat de koppeling wordt ingetrapt, zal
geen herstart plaatsvinden.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in de neutrale stand (handgeschakelde versnel‐
lingsbak) of N (geautomatiseerde ver‐
snellingsbak) staan om automatisch
opnieuw te kunnen starten.
Als een van de volgende omstandig‐
heden zich voordoet tijdens een Au‐
tostop, dan zal de motor automatisch
door het Stop/Start-systeem worden
herstart. Controlelampje Ï knippertgroen op de instrumentengroep bij
het automatisch opnieuw starten vande auto.
● het Stop/Start-systeem is hand‐ matig uitgeschakeld
● de motorkap is open
● de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en hetbestuurdersportier is geopend
● de motortemperatuur is te laag
● de accu is ontladen
● het remvacuüm is niet voldoende
● de auto begint te bewegen
● de ontdooifunctie is geactiveerd
● het aircosysteem vereist het star‐
ten van de motor
● de vooraf ingestelde tijdsduur is overschreden
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.Als het Infotainmentsysteem actief is, wordt het volume van het audiogeluid
mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt ge‐
start.
Geluidssignalen 3 94.
Storing
Als controlelampje Ï geel oplicht, is
er een storing in het Stop/Start-sys‐
teem 3 91. Er verschijnt ook een bij‐
behorend bericht op het DIC 3 92 . De
hulp van een werkplaats inroepen.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het op‐
pervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een af‐
lopende of oplopende helling
150Rijden en bedieningHet achteruitkijkcameradisplay wordt
automatisch ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt inge‐
schakeld. Ter bevestiging van de in‐
schakeling klinkt een geluidssignaal.
Zonneklepdisplay
Het systeem kan worden in- of uitge‐
schakeld met de Start/Stop-knop die
zich rechts van de displaymonitor be‐ vindt.
Met de overige toetsen op de monitor
kan de gebruiker bron AV1 of AV2 se‐
lecteren en de helderheid en het con‐
trast van de displaymonitor aanpas‐
sen.
Infotainmentsysteemdisplay
Bij auto's met een navigatiesysteem
verschijnt het achteruitkijkcameradis‐
play op het scherm van het Infotain‐
mentsysteemdisplay.
Display baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de baanrijstrook (1) van de auto in
blauw op het infodisplay. Deze toont
de baan van de auto op basis van de stuuruitslag.
Display vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de af‐
stand achter de auto aan.
Rijden en bediening151De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cmInstellingen
Instellingen, bijv. helderheid, kunnen
worden ingesteld via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg de handlei‐
ding van het Infotainmentsysteem
voor nadere informatie.
Deactivering
Als de achteruitversnelling niet wordt
ingeschakeld, wordt de camera na
enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van
de camera schijnen
● als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders isvervuild. Reinig de lens, spoel
deze af met water en wrijf na met
een zachte doek
● de achterdeuren/achterklep niet goed gesloten zijn/is
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem gebruikt een vooruitzichtca‐
mera om de wegbelijning waartussen de auto rijdt waar te nemen. Het sys‐
teem detecteert veranderingen van
rijstrook en waarschuwt u met visuele en akoestische signalen wanneer u
onbedoeld van rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
● richtingaanwijzers werken niet
● geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder deze hande‐
lingen verricht, waarschuwt het sys‐
teem niet.Activering
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem wordt geactiveerd door ì op
het instrumentenbord of in de dak‐
console in te drukken; de LED in de toets dooft om aan te geven dat het
systeem ingeschakeld is.
Verzorging van de auto177Zekeringtrekker van bovenaf of van
opzij op zekering steken en zekering
lostrekken.
Zekeringenkast in
motorruimte
Onder het koelvloeistofexpansievat.
Bepaalde functies worden mogelijk door meerdere zekeringen beveiligd.
Zekeringen i.v.m. lastige toeganke‐
lijkheid door een werkplaats laten ver‐
vangen.SymboolStroomkringSZijverlichting rechtsTZijverlichting linksWDimlicht rechtsaDimlicht links>MistlampLGrootlicht linksNGrootlicht rechtsuABSKVoorruitwissersSymboolStroomkringnVerwarmings- en ventila‐
tiesysteem/airconditioningVVerwarmde voorruit
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Achter het afwerkingspaneel aan de
linkerkant van het instrumentenpa‐
neel. Afwerkingspaneel vanaf de bo‐
venkant lostrekken.
Geen voorwerpen achter dit paneel
opbergen.
Bepaalde functies worden mogelijk
door meerdere zekeringen beveiligd.SymboolStroomkringZInfotainmentsysteem/
stoelverwarming/autodis‐
play/audioaansluitingen/
alarm?StekkerdoosÌAanstekereInstrumentenpaneelUCentrale vergrendeling0InterieurverlichtingORichtingaanwijzers/
mistachterlichten/carros‐
serieregelmoduleDIAGDiagnosestekkeruABS/elektronisch stabili‐
teitsprogrammadInterieurverlichting/
remlichtenZCarrosserieregelmoduleSTOPRemlicht