Page 137 of 268

RijstabiliteitsregelsystemenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Remassistent
Bij snel intrappen van het rempedaal veroor‐
zaakt dit systeem automatisch een zo hoog
mogelijke rembekrachtiging. De remweg wordt
bij noodstops derhalve zo kort mogelijk gehou‐
den. Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt
van de voordelen van het ABS.
Het rempedaal ingetrapt houden zolang rem‐
men noodzakelijk is.Wegrijassistent
Het systeem ondersteunt bij het hellingop‐
waarts wegrijden. Gebruik van de parkeerrem
is hiervoor niet vereist.1.Auto met rempedaal op zijn plaats houden.2.Rempedaal loslaten en vlot wegrijden.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de
auto gedurende ca. 2 seconden op zijn plaats
gehouden.
Naargelang de belading of bij rijden met aan‐
hangwagen kan de auto soms een klein stukje
achteruitrollen.
Dynamic Performance
Control DPC
De Dynamic Performance Control verhoogt zo‐
wel de souplesse van de auto als de koerssta‐ biliteit.
Het systeem zorgt voor een traploze verdeling
van de aandrijfkoppels over de beide achter‐
wielen.
Naargelang de situatie wordt het aandrijfkop‐
pel verplaatst van het wiel aan de binnenzijde
van de bocht naar het wiel aan de buitenzijde,
of omgekeerd.
Om de wendbaarheid te verhogen, wordt bij
een sportieve rijstijl het achterwiel aan de bui‐
tenzijde van de bocht versneld.
Er wordt directer gereageerd op het sturen, te‐
gelijk wordt de neiging tot ondersturen van de vierwielaandrijving gereduceerd.
Bij de neiging tot oversturen werkt het sys‐
teem stabiliserend, door het achterwiel aan de
binnenzijde van de bocht te versnellen.
Het systeem verbetert de tractie op voelbare
wijze en verhoogt tegelijk de rijveiligheid, met
Seite 137RijstabiliteitsregelsystemenBediening137
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 138 of 268

name op bestratingen met wisselende wrij‐
vingswaarden.
M Drive Principe
Individuele instellingen kunnen in twee vooraf
opgeslagen configuraties voor de auto aange‐
bracht worden.
Bij het starten van de motor is standaard een
efficiënte autotoestand actief. M Drive is ge‐
deactiveerd.
Overzicht
Configuraties De configuraties zijn als volgt vooraf opgesla‐
gen:▷"M Drive 1": ontspannen comfortabel rij‐
den.▷"M Drive 2": sportief dynamisch rijden.
Instelmogelijkheden
Sym‐
boolBetekenis Dynamische stabiliteitscontrole
DSC, zie pagina 139, en M Dynamic
Mode MDM. Programma's van de M Motordyna‐
miekcontrole, zie pagina 86. Programma's van de Vertical Dyna‐
mic Control, zie pagina 142. Programma's van Servotronic, zie
pagina 143. Drivelogic, zie pagina 84: schakel‐
modi en Drivelogic-rijprogramma's. Aanzichten van het Head-Up-Dis‐
play, zie pagina 103.M Drive configureren
De vooraf opgeslagen configuraties kunnen in‐
dividueel ingesteld worden.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3.Gewenste instelmogelijkheid selecteren.4.Gewenst programma selecteren.
De individuele instellingen voor het huidig ge‐
bruikte profiel worden opgeslagen.
Bij geactiveerde M Drive wordt een verande‐
ring van de instelling op het Control Display di‐
rect overgenomen.
M Drive activeren/deactiveren
Activeren Overeenkomstige toets op het stuurwiel in‐
drukken:
▷M Drive 1 activeren.▷M Drive 2 activeren.
Als in M Drive DSC OFF of MDM ingesteld is,
verschijnt een melding op het instrumentenpa‐
neel. Deze melding door opnieuw indrukken
van de toets bevestigen.
Uitschakelen
Overeenkomstige toets op het stuurwiel op‐
nieuw indrukken.
Controlelampjes
▷Controlelampje brandt: overeen‐
komstige M Drive is geactiveerd.▷Controlelampje knippert: M Drive
kon niet geactiveerd worden. Anti‐
blokkeersysteem ABS of Dynami‐
sche stabiliteitscontrole DSC zijn
net de rijstabiliteit aan het regelen.
M Drive opnieuw activeren, als con‐
trolelampje niet meer knippert.Seite 138BedieningRijstabiliteitsregelsystemen138
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 139 of 268

AanwijzingenBij geactiveerde M Drive kunnen ook afzonder‐
lijke instellingen buiten M Drive veranderd wor‐
den, bijv. via de toetsen op de middenconsole.
Daardoor wordt M Drive gedeactiveerd.
Om weer alle op het Control Display aange‐
brachte instellingen voor M Drive te activeren,
een van de volgende toetsen kort indrukken:▷▷
Om de veranderde instellingen in M Drive over
te nemen, overeenkomstige toets lang indruk‐
ken.
M Drive resettenIndividuele instellingen kunnen naar standaard
waarden gereset worden.
1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3."M Drive 1 terugzetten" of "M Drive 2
terugzetten"4."Ja"
Om het resetten af te breken: "Nee"
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe
DSC voorkomt het doorslippen van de aange‐
dreven wielen bij het wegrijden en accelereren.
DSC herkent bovendien instabiel rijgedrag,
zoals uitbreken van de achterkant van de auto
of wegglijden over de voorwielen. Binnen het‐
geen volgens de wetten van de natuurkunde
mogelijk is helpt DSC door vermindering van
het motorvermogen en remingrepen aan de af‐
zonderlijke wielen de koersstabiliteit van auto
te handhaven.
Opmerking
Rijstijl aan de situatie aanpassen, omdat de be‐
stuurder altijd verantwoordelijk blijft voor een
aangepaste, veilige rijstijl.
Ook met DSC blijven de wetten van de natuur‐
kunde van kracht.
De extra veiligheidsmarge niet beperken door
meer risico's te nemen.
WAARSCHUWING
Bij het rijden met dakbelasting, bijv. met
een dakdrager, kan door het hogere zwaarte‐
punt in rijkritische situaties de rijveiligheid niet
meer gewaarborgd zijn. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met dakbelas‐
ting de Dynamische Stabiliteits Controle DSC
niet deactiveren.◀
Overzicht
Toets in de auto
DSC uitschakeltoets
Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampje knippert: DSC regelt de
aandrijf- en remkrachten.
Controlelampje brandt: DSC is uitge‐
vallen.
M Dynamic Mode MDM
M Dynamic Mode staat op droge rijbaan het rij‐
den met hogere lengte- en dwarsversnelling
toe, echter met beperkte rijstabiliteit.
Seite 139RijstabiliteitsregelsystemenBediening139
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 140 of 268

Pas in het absolute grensbereik grijpt het sys‐
teem in door het reduceren van het motorver‐
mogen en door stabiliserende remingrepen op
de wielen. In deze rijstoestand kunnen aanvul‐
lende stuurcorrecties noodzakelijk zijn.
WAARSCHUWING
Bij geactiveerde M Dynamic Mode wor‐
den stabiliserende ingrepen alleen in geredu‐
ceerde mate uitgevoerd. Er bestaat kans op
een ongeval of schade. Aanpassen aan de ver‐
keerssituatie. Verkeerssituatie observeren en
in de betreffende situaties actief ingrijpen. Bij
waarschuwingen het stuurwiel niet onnodig
heftig bewegen.◀
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
MDM activeren Toets kort indrukken.
Op het instrumentenpaneel gaan de
controlelampjes MDM en DSC OFF branden.
MDM deactiveren Toets indrukken.
Controlelampjes MDM en DSC OFF
doven.
Over M Drive
Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4."MDM"
Om gewenst M Drive met de geselecteerde in‐
stellingen op te roepen, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷Een melding verschijnt in het instrumentenpa‐
neel. Deze melding door opnieuw indrukken
van de toets bevestigen.
MDM deactiveren
Betreffende toets 1 of toets 2 op het stuurwiel
opnieuw indrukken.
M Dynamic Mode en de onder M Drive gese‐ lecteerde instellingen worden gedeactiveerd.
Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampjes gaan branden:
M Dynamic Mode is geactiveerd.
Controlelampje DSC knippert bijko‐
mend:
M Dynamic Mode regelt de aandrijf- en
remkrachten.
Controlelampjes gaan branden:
M Dynamic Mode of DSC is uitgeval‐
len.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren: DSC OFF
Door DSC uit te schakelen wordt de rijstabili‐
teit bij het accelereren en in bochten minder.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren
De toets zo lang indrukken, maar niet
langer dan ca. 10 seconden, tot het
controlelampje voor DSC OFF op het instru‐
mentenpaneel gaat branden en DSC OFF
wordt weergegeven.
Het systeem DSC is uitgeschakeld.Seite 140BedieningRijstabiliteitsregelsystemen140
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 141 of 268

Dynamische stabiliteitscontrole
activeren
Toets indrukken.
DSC OFF en controlelampje DSC OFF
doven.
Over M Drive Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4."DSC OFF"
Om gewenst M Drive met de geselecteerde in‐
stellingen op te roepen, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷
Een melding verschijnt in het instrumentenpa‐
neel. Deze melding door opnieuw indrukken
van de toets bevestigen.
Controle- en waarschuwingslampjes
Bij gedeactiveerde DSC wordt DSC OFF weer‐
gegeven op het instrumentenpaneel.
Controlelampje brandt: DSC is gedeac‐
tiveerd.
xDrive
xDrive is het vierwielaandrijvingssysteem van
uw auto. Door het samenwerken van xDrive en
DSC worden tractie en rijdynamiek verder ver‐
beterd. Het vierwielaandrijvingssysteem xDrive
verdeelt de aandrijfkrachten afhankelijk van
rijsituatie en gesteldheid van de weg variabel
over voor- en achteras.
Weergave op het Control Display
xDrive aanzicht tonen1."Auto-info"2."xDrive-status"3. "xDrive-weergave"
De volgende gegevens worden weergegeven:
▷Met navigatiesysteem: kompasweergave
t.o.v. de rijrichting▷Hellingshoek in langsrichting, met vermel‐
ding van graden en procenten▷Hellingshoek in dwarsrichting, met vermel‐
ding van graden▷Grafische weergave van stuuruitslag
Verdeling van het aandrijfkoppel
weergeven
1."Auto-info"2."xDrive-status"3. "Aandrijfkoppelverd."
Hill Descent Control HDC
Principe HDC is een bergafrijhulp die de snelheid op
steile hellingen automatisch regelt. Zonder dat
er geremd wordt, beweegt de auto zich iets
sneller dan stapvoets.
HDC kan onder ca. 35 km/h worden geacti‐
veerd. Bij bergafwaarts rijden vermindert de
auto de snelheid tot ca. stapvoets rijden en
houdt deze snelheid constant aan.
Zolang er actief wordt geremd, schakelt het
systeem in stand-by. Er wordt dan niet meer
met het systeem geremd.
Gebruik HDC alleen bij lage versnellingen of in
de keuzehendelstanden D of R.
Snelheid verhogen of verlagen Snelheidsregeling in het bereik van ca. 6 km/h
tot ca. 25 km/h kunt u met de tuimelschakelaar
Seite 141RijstabiliteitsregelsystemenBediening141
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 142 of 268

van de snelheidsregeling op het stuurwiel in‐
stellen. De snelheid van de auto kan door licht
gas geven worden gewijzigd.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt naar
boven drukken: snelheid stapsgewijs ver‐
hogen.▷Tuimelschakelaar tot door het drukpunt
heen naar boven drukken: snelheid neemt
toe zolang op de tuimelschakelaar wordt
gedrukt.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt naar
beneden drukken: snelheid stapsgewijs
verlagen.▷Tuimelschakelaar tot door het drukpunt
heen naar beneden drukken: snelheid
wordt bij het vooruitrijden tot ca. 10 km/h
verlaagd, bij het achteruitrijden tot ca.
6 km/h.
HDC activeren
Toets indrukken, LED boven de toets
brandt.
HDC deactiveren
Toets opnieuw indrukken, de LED dooft.
HDC wordt automatisch gedeactiveerd
boven ca. 60 km/h.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Op de snelheidsmeter wordt de
gekozen snelheid weergegeven.▷Groen: systeem remt de
auto af.▷Oranje: systeem in stand-by.
Storing
Op het instrumentenpaneel wordt een melding
weergegeven. HDC is niet beschikbaar, bijv.
vanwege hoge temperatuur van de remmen.
Vertical Dynamic Control Principe Het systeem reduceert ongewenste bewegin‐
gen van de auto bij een dynamische rijstijl of
een oneffen wegdek.
Afhankelijk van de toestand van het wegdek en
van de rijstijl worden daardoor de rijdynamiek
en het rijcomfort vergroot.
Programma Instelmogelijkheden bij de afstelling van de
schokdempers:
▷"Comfort": comfortgeoriënteerd.▷"Sport": gebalanceerd.▷"Sport Plus": consequent sportief.Seite 142BedieningRijstabiliteitsregelsystemen142
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 143 of 268

Programma selecteren
Over M Drive
Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4.Gewenst programma selecteren.
Instelling wordt bij actieve M Drive direct
overgenomen.
Om gewenste M Drive met de geselecteerde
instellingen te activeren, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷
Met toetsen
Toets zo vaak indrukken tot het gewen‐
ste programma op het instrumentenpa‐
neel wordt weergegeven.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Vertical Dynamic Control met geselec‐
teerd programma bij geactiveerde
weergave van de systeemtoestanden
van de rijdynamiek, zie pagina 95.
Servotronic
Principe
De Servotronic varieert de bij het sturen beno‐
digde stuurkracht, afhankelijk van de snelheid.
Bij lage snelheden wordt de stuurkracht sterk
ondersteund, d.w.z. bij het sturen is geringe
kracht nodig. Met toenemende snelheid wordt
de ondersteuning van de stuurkracht vermin‐
derd.
Tevens wordt de stuurkracht aangepast aan de
desbetreffende rijdmodus, zodat een spor‐
tieve-directe, resp. comfortabele stuurge‐
dracht wordt overgebracht.
Programma Instelmogelijkheden van de stuurkracht:▷"Comfort": laag.▷"Sport": middel.▷"Sport Plus": hoog.
Programma selecteren
Over M Drive
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4.Gewenst programma selecteren.
Instelling wordt bij actieve M Drive direct
overgenomen.
Om gewenste M Drive met de geselecteerde
instellingen te activeren, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷Seite 143RijstabiliteitsregelsystemenBediening143
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 144 of 268

Met toetsen
Toets zo vaak indrukken tot het gewen‐
ste programma op het instrumentenpa‐
neel wordt weergegeven.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Servotronic met geselecteerd pro‐
gramma bij geactiveerde weergave van
de systeemtoestanden van de rijdyna‐
miek, zie pagina 95.
Niveauregeling Principe
De niveauregeling zorgt voor een gelijkblij‐
vende wagenhoogte en bodemvrijheid. Hier‐
voor wordt de hoogte van de auto aan de ach‐
teras onder alle beladingstoestanden op een
ingesteld niveau gehouden.
Het systeem waarborgt een gelijk blijvend
comfort, aangezien de volledige veerweg on‐
der alle rij-omstandigheden constant wordt
gehouden.
Storing
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven. Het systeem vertoont storing. De auto
heeft veranderde rijeigenschappen of een dui‐
delijk merkbaar beperkt rijcomfort. De dichtst‐
bijzijnde Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist opzoeken.
Seite 144BedieningRijstabiliteitsregelsystemen144
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15