Page 129 of 268

kelijk van de landuitvoering tussen 55 km/h en
70 km/h .
Het stuur begint bij waarschuwingen licht te
trillen. Het moment van deze waarschuwing
kan afhankelijk van de actuele rijsituatie varië‐
ren.
Het systeem waarschuwt niet wanneer voor
het verlaten van de rijstrook richting wordt aan‐
gegeven.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het wegverloop
en de verkeerssituatie juist in te schatten. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de
verkeerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie
observeren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen. Bij waarschuwingen het stuurwiel
niet onnodig heftig bewegen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety-toets
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
De waarschuwing rijbaan verlaten wordt op‐
nieuw automatisch geactiveerd na het vertrek,
als de functie bij het laatste motorstop inge‐
schakeld was.
Handmatig in-/uitschakelen Toets kort indrukken:
▷Het menu naar de Intelligent Sa‐
fety-systemen wordt weergege‐
ven. De systemen worden afhan‐
kelijk van de individuele instelling
afzonderlijk uitgeschakeld.▷LED brandt oranje of dooft, afhankelijk van
de individuele instelling.
Er kunnen instellingen uitgevoerd worden. De
individuele instellingen voor het momenteel
gebruikte profiel worden opgeslagen.
Toets opnieuw indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld.▷De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
Seite 129VeiligheidBediening129
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 130 of 268

▷Alle Intelligent Safety-systemen worden
uitgeschakeld.▷De LED dooft.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
▷Lijnen: systeem is geactiveerd.▷Pijlen: ten minste één rijbaanbe‐
grenzingslijn werd herkend en
waarschuwen is mogelijk.
Weergeven van een waarschuwing
Bij het verlaten van de rijstrook boven een her‐
kende rijbaanbegrenzingslijn begint het stuur‐
wiel te trillen.
Als voor het veranderen van rijbaan de rich‐
tingaanwijzer wordt ingeschakeld, wordt er
geen waarschuwing gegeven.
Onderbreking van de waarschuwing De waarschuwing wordt in de volgende situ‐
aties afgebroken:
▷Automatisch na ca. 3 seconden.▷Bij terugkeer naar de eigen rijbaan.▷Bij krachtig remmen.▷Bij richting aangeven.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷Bij ontbrekende, afgesleten, moeilijk zicht‐
bare, samen- of uiteenlopende of onduide‐
lijke begrenzingslijnen zoals bijv. bij weg‐
werkzaamheden.▷Als begrenzingslijnen door sneeuw, ijs, vuil
of water bedekt zijn.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de begrenzingslijnen niet wit zijn.▷Als de begrenzingslijnen door objecten be‐
dekt zijn.▷Bij dicht achter het voorliggende voertuig
rijden.▷Bij sterk tegenlicht.▷Als de voorruit voor de binnenspiegel be‐
slagen, verontreinigd of door stickers, vig‐
netten enz. bedekt is.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.
Rijstrookwisselmelding
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken vanaf ca. 20 km/h de ruimte achter en
naast de auto.
Bij enkele uitrustingen zijn de radarsensor
vanaf ca. 50 km/h actief.
Het systeem laat zien wanneer zich voertuigen
in de dode hoek bevinden, pijl 1, of op de
naastgelegen rijstrook van achteren naderen,
pijl 2.
De lamp in de buitenspiegelbehuizing gaat ge‐
dimd branden.
Bij veranderen van rijbaan met ingeschakelde
richtingaanwijzer waarschuwt het systeem in
de eerder genoemde situaties.
Het lampje in de buitenspiegelbehuizing knip‐
pert en het stuurwiel trilt.
Seite 130BedieningVeiligheid130
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 131 of 268

AanwijzingenWAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety-toets
Radarsensoren
BMW X5 M:BMW X6 M:
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen De waarschuwing rijbaan wisselen wordt op‐
nieuw automatisch geactiveerd na het vertrek,
als de functie bij het laatste motorstop inge‐
schakeld was.
Handmatig in-/uitschakelen Toets kort indrukken:
▷Het menu naar de Intelligent Sa‐
fety-systemen wordt weergege‐
ven. De systemen worden afhan‐
kelijk van de individuele instelling
afzonderlijk uitgeschakeld.▷LED brandt oranje of dooft, afhankelijk van
de individuele instelling.
Er kunnen instellingen uitgevoerd worden. De
individuele instellingen voor het momenteel
gebruikte profiel worden opgeslagen.
Toets opnieuw indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld.▷De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden uitgeschakeld.Seite 131VeiligheidBediening131
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 132 of 268

▷De LED dooft.
Weergave
Lamp in buitenspiegelbehuizing
Informatieniveau
De gedimde lamp in de buitenspiegelbehuizing
geeft aan dat zich voertuigen in de dode hoek
bevinden of van achteren naderen.
WAARSCHUWING Als de richtingaanwijzer wordt ingeschakeld
terwijl er zich een voertuig in het kritieke ge‐
bied bevindt, gaat het stuurwiel kort trillen en
begint de lamp in de buitenspiegelbehuizing
fel te knipperen.
De waarschuwing wordt beëindigd, als de rich‐
tingaanwijzer wordt uitgeschakeld of als het
andere voertuig het kritieke gebied heeft verla‐
ten.
Kort opflitsen
Het kort opflitsen van het lampje bij het ont‐
grendelen van de auto dient voor de zelftest
van het systeem.
Grenzen van het systeem
De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:
▷Als de snelheid van het naderende voertuig
aanzienlijk hoger is dan de eigen snelheid.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.
Bij een bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of
fietsendrager, kan het systeem niet worden in‐
geschakeld. Er wordt een Check-Control-mel‐
ding weergegeven.
Als de werking is beperkt, wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Handmatige
snelheidsbegrenzer
Principe Met het systeem kan de snelheid vanaf een
waarde van 30 km/h begrensd worden. Bene‐
den de ingestelde snelheidslimiet kan zonder
beperkingen worden gereden.
Overschrijding van de snelheidslimiet
In bijzondere situaties kunt u de snelheidsli‐
miet bewust overschrijden door krachtig gas te
geven.
Als de rijsnelheid de ingestelde snelheidslimiet
overschrijdt, wordt een waarschuwing gege‐
ven.
Geen remingreep Als de ingestelde snelheidslimieten wordt be‐
reikt of onbewust wordt overschreden, bijv. bij
bergaf rijden, wordt er niet actief afgeremd.
Als er tijdens de rit een snelheidslimiet wordt
ingesteld die onder de rijsnelheid ligt, rolt de
auto zolang uit tot de rijsnelheid onder de inge‐
stelde snelheidslimiet komt.
Seite 132BedieningVeiligheid132
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 133 of 268

Overzicht
Toetsen op stuurwielToetsFunctieSysteem in-/uitschakelen, zie pa‐
gina 133Tuimelschakelaar:
Snelheidslimiet wijzigen, zie pa‐
gina 133
Bediening
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De actuele rijsnelheid wordt overgenomen als
snelheidslimiet.
Bij inschakelen tijdens stilstand wordt 30 km/h
als snelheidslimiet ingesteld.
Markering op de snelheidsmeter wordt op de
betreffende snelheid ingesteld.
Bij het inschakelen van de snelheidslimiet
wordt mogelijk de dynamische stabiliteitscon‐
trole DSC ingeschakeld.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Het systeem wordt ook uitgeschakeld in bijv.
de volgende situaties:
▷Bij het inschakelen van de achteruitver‐
snelling.▷Bij het afzetten van de motor.▷Bij het inschakelen van de snelheidsrege‐
ling.
De weergaven verdwijnen.
Snelheidslimiet wijzigen
Tuimelschakelaar zo vaak naar boven of bene‐
den drukken tot de gewenste snelheidslimiet is
ingesteld.
▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de snel‐
heidslimiet telkens met ca. 1 km/h .▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de
snelheidslimiet op het volgende tiental van
de km/h snelheidsmeter.
Als er tijdens de rit een snelheidslimiet wordt
ingesteld die onder de rijsnelheid ligt, rolt de
auto zolang uit tot de rijsnelheid onder de inge‐
stelde snelheidslimiet komt.
Overschrijding van de snelheidslimiet
De snelheidslimiet kan bewust worden over‐
schreden. In deze situatie wordt geen akoesti‐
sche waarschuwing weergegeven.
Om de ingestelde snelheidslimiet bewust te
overschrijden, het gaspedaal volledig indruk‐
ken.
Als de rijsnelheid onder de ingestelde snel‐
heidslimiet komt, wordt de beperking automa‐
tisch weer actief.
WAARSCHUWING
Optische waarschuwing Bij het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet knippert het controle‐
lampje op het instrumentenpaneel, zo‐
Seite 133VeiligheidBediening133
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 134 of 268

lang er harder wordt gereden dan de inge‐
stelde snelheidslimiet.
Akoestische waarschuwing▷Bij onbedoeld overschrijden van de inge‐
stelde snelheidslimiet is na ca. 5 seconden
een signaal te horen.▷Als de snelheidslimiet tijdens de rit onder
de rijsnelheid komt, is het signaal na ca.
30 seconden te horen.▷Als de snelheidslimiet bewust wordt over‐
schreden door het gaspedaal volledig in te
drukken, is er geen signaal te horen.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Markering van de snelheidslimiet
Weergave op snelheidsmeter:
▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.
Controlelampje
▷Controlelampje brandt: het sys‐
teem is ingeschakeld.▷Controlelampje knippert: de inge‐
stelde snelheidslimiet wordt over‐
schreden.
Korte statusweergave
Korte weergave van de ingestelde snel‐
heidslimiet.
Dynamische remlichten
PrincipeBMW X5 M:BMW X6 M:▷Normaal remmen: remlichten branden.▷Hard remmen: remlichten knipperen.
Kort voor de stilstand wordt de waarschu‐
wingsknipperlichtinstallatie geactiveerd.
Waarschuwingsknipperlichtinstallatie deacti‐
veren:
▷Accelereren.▷Toets waarschuwingsknipperlichtinstalla‐
tie indrukken.
Active Protection
Algemeen
Het veiligheidspakket Active Protection be‐
staat uit van elkaar onafhankelijke systemen:
▷Waakzaamheidshulp.Seite 134BedieningVeiligheid134
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 135 of 268

▷PreCrash.▷PostCrash.
Waakzaamheidshulp
Principe Het systeem kan toenemende onoplettend‐
heid of vermoeidheid van de bestuurder bij
lange eentonige ritten, bijv. op snelwegen, her‐
kennen. In deze situatie wordt aanbevolen om
een pauze in te lassen.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van de per‐
soonlijke verantwoordelijkheid om uw lichame‐
lijke gesteldheid juist in te schatten. Toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid
worden mogelijk niet of niet op tijd herkend. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Erop letten dat
de bestuurder uitgerust en oplettend is. Rijstijl
aan de verkeerssituatie aanpassen.◀
Functie
Het systeem wordt bij iedere motorstart inge‐
schakeld en kan niet uitgeschakeld worden.
Na begin van het rijden wordt het systeem op
de bestuurder afgestemd, zodat een toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid her‐
kend kan worden.
Deze procedure houdt rekening met de vol‐ gende criteria:
▷Persoonlijke rijstijl, bijv. stuurgedrag.▷Rijomstandigheden, bijv. tijdstip, duur van
de rit.
Het systeem is vanaf ca. 70 km/h actief en kan
een aanbeveling voor pauze weergeven.
Aanbeveling voor pauze Bij groter wordende onoplettendheid of ver‐
moeidheid van de bestuurder wordt een op‐
merking op het Control Display weergegeven,
met de aanbeveling om een pauze in te lassen.
Een aanbeveling voor een pauze wordt maar
één keer tijdens een ononderbroken rit weer‐
gegeven.
Na een pauze kan op z'n vroegst na ca. 45 mi‐
nuten weer een aanbeveling voor pauze weer‐
gegeven worden.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn en wordt er geen of een verkeerde
waarschuwing afgegeven:▷Als de tijd verkeerd is ingesteld.▷Als de gereden snelheid overwegend on‐
der ca. 70 km/h ligt.▷Bij sportieve rijstijl, bijv. bij sterke accelera‐
tie of snel rijden door bochten.▷In actieve rijsituaties, bijv. vaak veranderen
van rijbaan.▷Bij slechte toestand van het wegdek.▷Bij sterke tegenwind.
PreCrash
Principe Met het systeem kunnen vanaf 30 km/h kri‐
tieke rijsituaties herkend worden die tot een
ongeval zouden kunnen leiden. In deze situ‐
aties worden automatisch preventieve veilig‐
heidsmaatregelen getroffen, om de risico's bij
een ongeval zo gering mogelijk te houden.
Kritieke rijsituaties zijn bijv.:
▷Noodstops.▷Sterk ondersturen.▷Sterk oversturen.
Bij uitrusting met botsingswaarschuwing met
of zonder remfunctie kunnen, binnen de sys‐
teemgrenzen, bovendien dreigende botsingen
met voorliggende of stilstaande voertuigen
herkend worden.
Seite 135VeiligheidBediening135
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 136 of 268

OpmerkingWAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. Vanwege systeembeperkin‐
gen is het mogelijk dat kritieke situaties niet
betrouwbaar of tijdig herkend worden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de
verkeerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie
observeren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Functie
Na het sluiten van de gordel worden de voorste gordels na het wegrijden eenmalig automa‐
tisch voorgespannen.
In kritische rijsituaties worden de volgende af‐
zonderlijke functies actief, afhankelijk van de
behoefte:▷De voorste gordels worden automatisch
voorgespannen.▷Automatisch sluiten van de ruiten.▷Automatisch sluiten van het glazen dak.▷Bij comfortstoel: automatische positione‐
ring van de rugleuning van de passagiers‐
stoel.
Na een kritieke rijsituatie zonder ongeval wor‐
den de voorste gordels weer losser gemaakt.
Alle andere systemen kunnen weer in de ge‐
wenste instelling gebracht worden.
Als de gordelspanning niet automatisch losser
wordt dan moet u stoppen en de gordel met de
rode toets in het slot openen. Alvorens verder
te rijden, de gordel opnieuw sluiten.
PostCrash Het systeem kan de auto in bepaalde ongeval‐
situaties zonder ingreep van de bestuurder au‐
tomatisch tot stilstand brengen. Het risico van
nog een botsing en de gevolgen daarvan kan
daardoor verlaagd worden.
Door het intrappen van het rempedaal kan de
auto sterker afgeremd worden. Het automa‐
tisch afremmen wordt daardoor afgebroken.
Door het intrappen van het gaspedaal wordt
het automatisch afremmen eveneens afgebro‐
ken.
Na het bereiken van de stilstand wordt de rem
automatisch gelost. De auto dan tegen wegrol‐
len beveiligen.Seite 136BedieningVeiligheid136
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15