Gordelherinnering voor de achterbankControlelampje op het instrumenten‐
paneel gaat branden nadat de motor
gestart is.▷Groen: de veiligheidsgordel van de betref‐
fende zitplaats op de achterbank is vastge‐
maakt.▷Rood: de veiligheidsgordel van de betref‐
fende zitplaats op de achterbank is niet
vastgemaakt.
De gordelwaarschuwing wordt ook geactiveerd
wanneer een veiligheidsgordel op de achter‐
bank tijdens de rit wordt losgemaakt.
Veiligheidsfunctie In kritieke rij-omstandigheden, bijv. een nood‐
stop, worden de voorste gordels automatisch
voorgespannen.
Wordt de rijsituatie afgesloten zonder ongeluk‐
ken, dan ontspant de gordel weer.
Als de gordelspanning niet automatisch losser
wordt, moet u stoppen en de gordel met de
rode toets in het slot openen. Alvorens verder
te rijden, de gordel opnieuw sluiten.
Beschadiging van de
veiligheidsgordels
WAARSCHUWING
De beschermende werking van de veilig‐
heidsgordels kan in de volgende situaties be‐
perkt zijn of uitvallen:
▷Gordels zijn beschadigd, vervuild of op een
andere manier gewijzigd.▷Gordelslot is beschadigd of sterk vervuild.▷Gordelspanner of gordelautomaat is gewij‐
zigd.
De veiligheidsgordel kunnen bij een ongeval
onmerkbaar worden beschadigd. Er bestaat
kans op letsel of levensgevaar. Veiligheidsgor‐
dels, gordelsloten, gordelspanners, gordelau‐
tomaten en gordelverankeringen niet wijzigen
en schoon houden. Na een ongeval de veilig‐
heidsgordels bij een Service Partner van de fa‐
brikant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist laten controleren.◀
Hoofdsteunen voorin
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Een ontbrekende beschermende werk‐
ing door uitgebouwde of niet correct inge‐
stelde hoofdsteunen kan letsel aan hoofd en
nek veroorzaken. Er bestaat kans op letsel.
Voor het wegrijden de hoofdsteunen op de be‐
zette stoelen aanbrengen en ervoor zorgen dat
het midden van de hoofdsteun het achterhoofd
op ooghoogte ondersteunt.◀
WAARSCHUWING
Door voorwerpen op de hoofdsteunen
wordt de beschermende werking van hoofd en
nek negatief beïnvloed. Er bestaat kans op let‐
sel.▷Geen stoel- of hoofdsteunovertrekken ge‐
bruiken.▷Geen voorwerpen, zoals kleerhangers, di‐
rect aan de hoofdsteunen hangen.▷Alleen accessoires gebruiken die als veilig
zijn beoordeeld om aan de hoofdsteun te
kunnen worden bevestigd.▷Tijdens het rijden geen accessoires, bijv.
een kussen, gebruiken.◀
Correct ingestelde hoofdsteunen
Algemeen
Een correct ingestelde hoofdsteun verkleint bij
een aanrijding de kans op beschadiging van de
nekwervels.
Hoogte Hoofdsteun zodanig instellen, dat het midden
ongeveer op oorhoogte zit.
Seite 84BedieningInstellen84
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Zonder comfortstoelen achterinGroepGewicht van
het kindLeeftijd bij be‐
naderingPassagiers‐
stoelAchterbank,
buitenste zit‐
plaatsenAchterbank,
middenIII22 – 36 kgVanaf 7 jaarUUXU: geschikt voor kinderveiligheidssystemen in de universele categorie die voor toepassing in
deze gewichtsgroep geschikt zijn.
X: niet geschikt voor kinderveiligheidssystemen in de universele categorie die voor toepassing in
deze gewichtsgroep geschikt zijn.Kinderen altijd achterin
WAARSCHUWING
Kinderen kleiner dan 150 cm kunnen de
veiligheidsgordel zonder geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen niet correct dragen.
De beschermende werking van de veiligheids‐
gordels kan beperkt zijn of wegvallen als deze
verkeerd worden gedragen. Een verkeerd ge‐
dragen veiligheidsgordel kan extra letsel ver‐
oorzaken, bijv. bij een ongeval of bij rem- en
uitwijkmanoeuvres. Er bestaat kans op letsel of
levensgevaar. Personen kleiner dan 150 cm
vastzetten in geschikte veiligheidssystemen.◀
Ongevallenanalyse toont aan dat de achter‐
bank de veiligste plek is voor kinderen.
Kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan
150 cm alleen achterin vervoeren in geschikte
kinderveiligheidssystemen die zijn afgestemd
op hun leeftijd, gewicht en lengte.
Kinderen op de bijrijdersstoel
Bij gebruik van een kinderveiligheidssysteem
op de passagiersstoel erop letten dat front- en
zij-airbag aan passagierszijde uitgeschakeld
zijn. De deactivering van de passagiersairbag
kan alleen met de Spiegelomschakelaar sleu‐
telschakelaar voor de passagiersairbag, zie pa‐
gina 145, worden uitgevoerd.Opmerking
WAARSCHUWING
Niet-uitgeschakelde passagiersairbags
kunnen bij het activeren een kind in een kin‐
derveiligheidssysteem verwonden. Er bestaat
kans op letsel. Erop letten dat de passagiers‐
airbags uitgeschakeld zijn en het controle‐
lampje PASSENGER AIRBAG OFF brandt.◀
Montage van
veiligheidssystemen voor
kinderen
Veiligheidssystemen voor kinderen Voor elke leeftijds- en gewichtsklasse zijn bij
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist geschikte kinderveiligheidssysteem ver‐
krijgbaar.
Aanwijzingen Bij het kiezen, inbouwen en gebruiken van kin‐
derveiligheidssystemen de informatie van de
fabrikant van het kinderveiligheidssysteem in
acht nemen.
WAARSCHUWING
Bij beschadigde of door een ongeval
zwaarbelaste kinderveiligheidssystemen inclu‐
sief de bevestigingssystemen kan de bescher‐
mende werking daarvan verminderd of volledigSeite 97Kinderen veilig vervoerenBediening97
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
afwezig zijn. Een kind kan bijv. bij een ongeval
of bij rem- en uitwijkmanoeuvres niet vol‐
doende worden opgevangen. Er bestaat kans
op letsel of levensgevaar. Beschadigde of bij
een ongeval zwaarbelaste kinderveiligheids‐
systemen inclusief de bevestigingssystemen
door de Service Partner van de fabrikant of een
andere gekwalificeerde Service Partner of spe‐
cialist laten controleren en eventueel vervan‐
gen.◀
WAARSCHUWING
Bij een verkeerde stoelinstelling of on‐
juiste montage van het kinderzitje is de stabili‐
teit van het kinderveiligheidssysteem vermin‐
derd of volledig afwezig. Er bestaat kans op
letsel of levensgevaar. Erop letten dat het kin‐
derveiligheidssysteem strak tegen de leuning
aan ligt. Bij alle betreffende rugleuningen zo
mogelijk de rugleuninghoek aanpassen en de
stoelen correct instellen. Erop letten dat de
stoelen en de leuningen correct vergrendeld
zijn. Indien mogelijk de hoogte van de hoofd‐
steunen aanpassen of deze verwijderen.◀
Op de bijrijdersstoel
Airbags deactiveren WAARSCHUWING
Niet-uitgeschakelde passagiersairbags
kunnen bij het activeren een kind in een kin‐
derveiligheidssysteem verwonden. Er bestaat
kans op letsel. Erop letten dat de passagiers‐
airbags uitgeschakeld zijn en het controle‐
lampje PASSENGER AIRBAG OFF brandt.◀
Alvorens een veiligheidssysteem voor kinde‐
ren op de passagiersstoel te monteren, moe‐
ten de voor- en zij-airbag aan passagierszijde
worden uitgeschakeld.
Passagiersairbags met sleutelschakelaar deac‐
tiveren, zie pagina 145.Naar achteren gerichte
veiligheidssystemen voor kinderen
GEVAAR
Niet-uitgeschakelde passagiersairbags
kunnen bij het activeren een kind in een naar
achteren gericht kinderveiligheidssysteem do‐
delijk verwonden. Er bestaat kans op letsel of levensgevaar. Erop letten dat de passagiersair‐
bags uitgeschakeld zijn en het controlelampje
PASSENGER AIRBAG OFF brandt.◀
De aanwijzing op de zonneklep aan de passa‐
gierszijde in acht nemen.
Stoelpositie en -hoogte Voor de montage van een universeel kindervei‐
ligheidssysteem de passagiersstoel in de ach‐
terste stand zetten en op gemiddelde hoogte
om een optimaal gordelverloop en de beste
bescherming bij een ongeval te verkrijgen.
Als het bovenste bevestigingspunt van de gor‐
del zich vóór de gordelgeleiding van het kin‐
derzitje bevindt, de passagiersstoel voorzichtig
naar voren duwen tot de best mogelijke gelei‐
ding van de gordel wordt bereikt.
Rugleuningbreedte
Bij instelbare rugleuningbreedte: voor mon‐
tage van een veiligheidssysteem voor kinderen
op de passagiersstoel de rugleuningbreedte
op maximaal zetten. De rugleuningbreedte niet
meer wijzigen en geen geheugenpositie meer
oproepen.
Seite 98BedieningKinderen veilig vervoeren98
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Automatische deactiveringIn bepaalde situaties wordt de automatische
start-stop-functie automatisch gedeactiveerd
om de veiligheid te garanderen, bijv. wanneer
wordt herkend dat de bestuurder niet aanwe‐
zig is.
Storing De automatische start-stop-functie schakelt
de motor niet meer automatisch uit. Er wordt
een Check-Control-melding weergegeven.
Verder rijden is niet mogelijk. Het systeem
door een Service Partner van de fabrikant of
een andere gekwalificeerde Service Partner of
specialist laten controleren.
Parkeerrem Principe
De parkeerrem dient om de stilstaande auto te
beschermen tegen wegrollen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem bedienen.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
WAARSCHUWING
Kinderen of dieren die zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten kunnen de auto
in beweging zetten en zichzelf of het verkeer in
gevaar brengen, bijv. door de volgende hande‐
lingen:
▷Indrukken van de start/stop-knop.▷Parkeerrem vrijzetten.▷Portieren of ruiten openen en sluiten.▷Keuzehendelstand N inschakelen.▷Uitrustingen van de auto bedienen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen of kans op
letsel. Kinderen of dieren niet zonder toezicht
in de auto laten. Bij het verlaten van de auto de
afstandsbediening meenemen en de auto ver‐
grendelen.◀
Overzicht
Parkeerrem
Vastzetten Aan schakelaar trekken.
LED bij de schakelaar brandt.
Controlelampje op het instrumenten‐
paneel gaat rood branden. Parkeerrem
is vastgezet.
Tijdens het rijden
Gebruik tijdens het rijden is bedoeld als nood‐
remfunctie:
Schakelaar naar achteren drukken en inge‐
drukt houden. De auto remt krachtig zolang de
schakelaar wordt uitgetrokken.
Controlelampje gaat rood branden, er
klinkt een signaal en de remlichten
gaan branden.
Seite 105RijdenBediening105
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
4."Instrumentencombinatie"5.Gewenste instelling selecteren.▷"STANDARD": alle weergaven op het
instrumentenpaneel zijn actief.▷"RUSTIG" De weergaven op het instru‐
mentenpaneel worden tot het hoogst‐
nodige beperkt.▷"INDIVIDUAL": alle weergaven op het
instrumentenpaneel zijn actief. Afzon‐
derlijke weergaven kunnen individueel
worden geconfigureerd.
Individueel aanzicht
▷"Weergave rijmodus": bij het veranderen
van rijmodus naar ECO PRO of SPORT,
schakelt het instrumentenpaneel automa‐
tisch om naar de betreffende weergave.▷"Snelheidsoverschrijding": als de door de
snelheidslimietinformatie herkende snel‐
heid wordt overschreden, wordt het over‐
schreden bereik in de snelheidsaanduiding
met een rode band weergegeven.▷Instrumentenpaneel met uitgebreide om‐
vang:
"Loepfunctie": de actuele snelheid wordt in
de snelheidsaanduiding vergroot weerge‐
geven.
Check-Control
Principe Check-Control controleert functies in de autoen geeft een melding als in de bewaakte syste‐
men een storing is opgetreden.
Op het instrumentenpaneel en op het Head-
Up Display wordt een Check-Control-melding
weergegeven als een combinatie van controle-
of waarschuwingslampjes en textuele meldin‐
gen.
Tevens klinkt er evt. een akoestisch signaal en
verschijnt er een tekstbericht op het Control
Display.
Controle- en waarschuwingslampjes
Algemeen
Controle- en waarschuwingslampjes op het in‐
strumentenpaneel kunnen in verschillende
combinaties en kleuren gaan branden.
Van sommige lampjes wordt bij het tot stand
brengen van rijden-stand-by de werking ge‐
controleerd, waarbij deze even kort branden.
Rode lampjes
Gordelherinnering De veiligheidsgordel aan de bestuur‐
derszijde is niet omgedaan. Bij som‐
mige landuitvoeringen: passagiersgor‐
del niet omgegespt of voorwerpen herkend op
de passagiersstoel.
Controleren of de veiligheidsgordel correct is omgedaan.
Gordelherinnering voor de achterbank Rood: de veiligheidsgordel van de be‐
treffende zitplaats op de achterbank is
niet vastgemaakt.
Groen: de veiligheidsgordel van de betreffende
zitplaats op de achterbank is vastgemaakt.
Airbagsysteem Airbagsysteem en gordelspanner zijn
mogelijk defect.
De auto zo snel mogelijk door een Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere ge‐
kwalificeerde Service Partner of specialist la‐
ten controleren.
Parkeerrem Parkeerrem is vastgezet.
Voor meer informatie, zie Parkeerrem
loszetten, zie pagina 106.Seite 119WeergavenBediening119
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
RemsysteemRemsysteem vertoont een storing.
Voorzichtig doorrijden.
De auto zo snel mogelijk door een Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere ge‐
kwalificeerde Service Partner of specialist la‐
ten controleren.
Gele lampjes
Antiblokkeersysteem ABS Abrupt remmen zo veel mogelijk ver‐
mijden. Rembekrachtiger mogelijk de‐
fect. Houd rekening met een langere
remweg. Direct door een Service Partner van
de fabrikant of een andere gekwalificeerde
Service Partner of specialist laten controleren.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC Knipperen: DSC regelt de aandrijf- en
remkrachten. De auto wordt gestabili‐
seerd. Snelheid verlagen en rijstijl aan
de wegomstandigheden aanpassen.
Branden: DSC is uitgevallen. Het systeem dooreen Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist laten controleren.
Voor meer informatie, zie Dynamische stabili‐
teitscontrole DSC, zie pagina 172.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC
gedeactiveerd of dynamische
tractiecontrole DTC geactiveerd
Dynamische stabiliteitscontrole DSC is
uitgeschakeld of dynamische tractie‐
controle DTC is ingeschakeld.
Voor meer informatie zie Dynamische stabili‐
teitscontrole DSC, zie pagina 172, en Dynami‐
sche tractiecontrole DTC, zie pagina 173.Bandenpechwaarschuwing RPA
De bandenpechweergave meldt span‐
ningsverlies in een band.
Snelheid verminderen en voorzichtig
stoppen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.
Voor meer informatie, zie Bandenpechwaar‐
schuwing, zie pagina 291.
Bandenspanningscontrole RDC Continu brandend: de spanningscon‐
trole meldt spanningsverlies in een
band.
Snelheid verminderen en voorzichtig stoppen.
Heftige rem- en stuurbewegingen vermijden.
Knipperen en vervolgens continu branden: er
wordt geen bandenpech of verlies van banden‐
spanning herkend.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.▷RDC kan de reset niet voltooien: voer de
reset van het systeem opnieuw uit.▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: Evt. laten controleren door een Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specia‐
list.▷Storing: het systeem door een Service
Partner van de fabrikant of een andere ge‐
kwalificeerde Service Partner of specialist
laten controleren.
Voor meer informatie, zie Bandenspannings‐
controle, zie pagina 288.
Stuursysteem Stuursysteem mogelijk defect.
Het stuursysteem door een Service
Partner van de fabrikant of een andere
Seite 120BedieningWeergaven120
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
gekwalificeerde Service Partner of specialist
laten controleren.
Motorfuncties Storing in werking van de motor. De
auto door een Service Partner van de
fabrikant of een andere gekwalificeerde
Service Partner of specialist laten controleren.
Voor meer informatie, zie Aansluiting voor On-
Board-Diagnose-Diagnose, zie pagina 304.
Mistachterlicht Mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistachter‐
lichten, zie pagina 140.
Groene lampjes
Richtingaanwijzers Richtingaanwijzers ingeschakeld.
Ongewoon snel knipperen van de con‐
trolelampje duidt op een uitgevallen
richtingaanwijzerlampje.
Voor meer informatie, zie Richtingaanwijzer,
zie pagina 108.
Stadslicht, rijlicht Stadslicht of rijlicht is ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Stads-/
dimlicht, automatische verlichtingsre‐
geling, zie pagina 135.
Lane Departure Warning Systeem is geactiveerd. Ten minste
één rijbaanbegrenzingslijn werd her‐
kend en waarschuwen is mogelijk.
Voor meer informatie, zie Lane Departure War‐
ning, zie pagina 159.Mistlamp
Mistlampen zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistlamp, zie
pagina 139.
Grootlichtassistent Grootlichtassistent is ingeschakeld.
Het grootlicht wordt afhankelijk van de
verkeerssituatie automatisch in- en uit‐
geschakeld.
Voor meer informatie, zie Grootlichtassistent,
zie pagina 138.
Automatic Hold De functie is geactiveerd. De auto
wordt bij stilstand automatisch op zijn
plaats gehouden.
Voor meer informatie, zie Automatic Hold, zie
pagina 106.
Blauwe lampjes
Grootlicht Grootlicht is ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Grootlicht, zie
pagina 108.
Algemene lampjes Check-Control Minimaal één Check-Control-melding
wordt weergegeven of is opgeslagen.
Tekstmeldingen Tekstmeldingen in combinatie met een sym‐
bool op het instrumentenpaneel geven uitleg
over een Check-Control-melding en de bete‐
kenis van de controle- en waarschuwingslamp‐
jes.Seite 121WeergavenBediening121
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Aanvullende tekstmeldingenMeer informatie, bijv. over de oorzaak van een
storing en de noodzaak tot ingrijpen, kan wor‐
den opgeroepen via Check-Control.
Bij dringende meldingen wordt de aanvullende
tekst automatisch op het Control Display ge‐
toond.
Functies
Afhankelijk van de Check-Control-melding
kunnen de volgende functies geselecteerd
worden.▷"Handleiding"
Bijkomende informatie over de Check-
Control-melding weergeven in de geïnte‐
greerde handleiding.▷"Serviceaanmelding"
Contact opnemen met een Service Partner
van de fabrikant of een andere gekwalifi‐
ceerde Service Partner of een specialist.▷"BMW pechhulp"
Contact opnemen met de hulpdienst.
Check-Control-meldingen
onderdrukken
Toets op de richtingaanwijzerschakelaar in‐
drukken.
▷Enkele Check-Control-meldingen worden
permanent weergegeven en blijven zicht‐
baar, totdat de storing is opgelost. Bij
meerdere gelijktijdige storingen worden de
meldingen na elkaar weergegeven.Deze meldingen kunnen gedurende ca. 8
seconden onzichtbaar worden gemaakt.
Hierna worden deze weer automatisch
weergegeven.▷Andere Check-Control-meldingen verdwij‐
nen na ca. 20 seconden automatisch. Zij
blijven opgeslagen en kunnen opnieuw
worden weergegeven.
Opgeslagen Check-Control-
meldingen weergeven
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Autostatus"3. "Check Control"4.Tekstmelding selecteren.
Meldingen aan het einde van de rit
Bepaalde meldingen die tijdens het rijden zijn weergegeven worden na het uitschakelen van
rijden-stand-by opnieuw weergegeven.
BrandstofmeterInstrumentenpaneel Het hellen van de auto kan tot
schommelingen in de weergave
leiden.
Een pijl naast het benzinepomp‐
symbool laat zien aan welke kant
van de auto de tankdopklep zit.
Aanwijzingen voor tanken, zie pagina 272.
Instrumentenpaneel met uitgebreide
omvang
Het hellen van de auto kan tot
schommelingen in de weergave
leiden.
De actuele actieradius wordt als getalswaarde weergegeven.
Seite 122BedieningWeergaven122
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15