Page 201 of 277

Kleur blauw, pijl 1, en symbool, pijl 2: uitrollen.
EfficientDynamics-info weergeven
1."Auto-info"2."EfficientDynamics"3. "EfficientDynamics Info"
Systeem handmatig deactiveren De functie kan in het menu ECO PRO configu‐
reren, zie pagina 196, gedeactiveerd worden,
bijv. om de remwerking van de motor bij afda‐
lingen te gebruiken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐ bruikte profiel opgeslagen.
ECO PRO-rijstijlanalyse
Principe Het systeem helpt om een bijzonder efficiënte
rijstijl te ontwikkelen en brandstof te besparen.
Hiervoor wordt de rijstijl geanalyseerd. De eva‐
luatie vindt plaats in verschillende categorieën
en wordt weergegeven op het Control Display.
Met behulp van deze weergave kan de indivi‐
duele rijstijl worden aangepast om minder
brandstof te verbruiken.
De laatste vijftien minuten van een rit worden
geëvalueerd.
Op die manier kan de actieradius van de auto
vergroot worden door middel van een efficiën‐
tere rijstijl.
Deze winst van actieradius wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel en het Control Dis‐
play als bonusactieradius.
Voorwaarden voor een correcte
werking
De functie is beschikbaar in de modus ECO
PRO.
ECO PRO-rijstijlanalyse oproepen1.ECO PRO activeren.2."EfficientDynamics"3. Symbool selecteren.
Weergave op het Control Display
De weergave van de ECO PRO-rijstijlanalyse
bestaat uit een symbolisch voorgesteld weg‐
verloop en een waardentabel.
De weg symboliseert de efficiëntie van de rijst‐
ijl. Hoe efficiënter de rijstijl, hoe vlakker het
wegverloop wordt afgebeeld, pijl 1.
De waardentabel bevat sterren. Hoe efficiënter
de rijstijl, hoe meer sterren er in de tabel staan
en hoe sneller de bonusactieradius stijgt, pijl 2.
Bij een inefficiënte rijstijl daarentegen worden
een golvende weg en een beperkt aantal ster‐
ren getoond.
Ter ondersteuning van een efficiënte rijstijl
worden tijdens het rijden ECO PRO-tips weer‐
gegeven.
Tips voor een energiebesparende rijstijl,
Brandstof besparen, zie pagina 194.
Seite 201Brandstof besparenRijtips201
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 202 of 277
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 203 of 277
Mobiliteit
Om uw mobiliteit altijd te garanderen, krijgt u
hier belangrijke informatie over brandstoffen, wielen en banden, onderhoud en pechhulp.Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 204 of 277

TankenUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Aanwijzingen Voor het tanken eerst aanwijzingen over
brandstofkwaliteit, zie pagina 206, lezen.
ATTENTIE
Bij een actieradius onder 50 km kan de
brandstoftoevoer naar de motor in gevaar ko‐
men. Het functioneren van de motor is niet ge‐
waarborgd. Er bestaat gevaar voor schade. Op
tijd tanken.◀
Bij dieselmotoren De vulhals is alleen geschikt voor tanken aan
een dieselpomp.Tankdop
Openen1.Tankdopklep bij de achterste rand aanra‐
ken.2.Tankdop tegen de wijzers van de klok in
draaien.3.Tankdop in de houder op de klep aanbren‐
gen.Seite 204MobiliteitTanken204
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 205 of 277

Sluiten1.Tankdop aanbrengen en rechtsom vast‐
draaien tot duidelijk een klik hoorbaar is.2.Tankdopklep sluiten.
WAARSCHUWING
De bevestigingsband van de tankdop kan
bij het vastdraaien worden ingeklemd en plat‐
gedrukt. De dop kan dan niet correct worden
gesloten en er kunnen brandstofdamp of
brandstof ontsnappen. Er bestaat kans op let‐
sel of schade. Erop letten dat de bevestigings‐
band bij het sluiten van de dop niet word inge‐
klemd of platgedrukt.◀
Tankdopklep handmatig ontgrendelen Bijv. bij een elektrisch defect.
De ontgrendeling bevindt zich in de bagage‐
ruimte.
1.Aan de groene knop met het benzine‐
pompsymbool trekken. Tankdopklep wordt
ontgrendeld.2.Tankdopklep bij de achterste rand aanra‐
ken. Tankdopklep wordt geopend.
Bij het tanken op letten
ATTENTIE
Brandstoffen zijn giftig en agressief. Als
de brandstoftank te ver wordt gevuld, kan het
brandstofsysteem worden beschadigd. Bij
contact met gespoten oppervlakken kunnen
deze worden beschadigd. Schadelijk voor het
milieu. Er bestaat gevaar voor schade. Te ver
vullen vermijden.◀
Bij het tanken het vulpistool in de vulhals plaat‐
sen. Het optillen van het vulpistool tijdens het
tanken leidt tot:▷Voortijdig afslaan.▷Verminderde terugvoer van brandstofdam‐
pen.
De brandstoftank is vol wanneer het vulpistool
voor de eerste keer afslaat.
De bij tankstations geldende veiligheidsregels
in acht nemen.
Seite 205TankenMobiliteit205
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 206 of 277

BrandstofUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Brandstofkwaliteit Algemeen
Afhankelijk van de regio wordt bij diverse tank‐
stations brandstof verkocht die is aangepast
aan het winter- of zomerseizoen. Brandstof die
in de winter wordt aangeboden vereenvoudigt
bijv. de koude start.
Opmerking ATTENTIE
Ook brandstoffen die voldoen aan de
specificaties kunnen een lagere kwaliteit heb‐
ben. Dit kan motorproblemen tot gevolg heb‐
ben, zoals slecht starten, verslechterde rij-ei‐
genschappen of verminderde rijprestaties. Er
bestaat gevaar voor schade. Bij motorproble‐
men een ander tankstation kiezen of merk‐
brandstof met een hoger octaangetal tanken.◀
BenzineDe benzine moet voor een optimaal brandstof‐
verbruik zwavelvrij of in ieder geval zwavelarm
zijn.Brandstoffen die bij de brandstofpomp als me‐
taalhoudend zijn aangegeven, mogen niet wor‐
den gebruikt.
ATTENTIE
Al kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstof of verkeerde brandstofadditieven
kunnen het brandstofsysteem en de motor be‐
schadigen. Bovendien wordt de katalysator
blijvend beschadigd. Er bestaat gevaar voor
schade. Bij benzinemotoren het volgende niet
tanken of aan de brandstof toevoegen:▷Loodhoudende benzine.▷Metaalachtige toevoegingen, bijv. man‐
gaan of ijzer.
Na het tanken van de verkeerde brandstof niet
de start-stop-toets indrukken. Contact opne‐
men met een Service Partner van de fabrikant
of een andere gekwalificeerde Service Partner
of specialist.◀
Er kunnen brandstoffen met een maximaal
ethanolgehalte van 10 %, dus E10, worden ge‐
tankt.
ATTENTIE
Verkeerde brandstoffen kunnen het
brandstofsysteem en de motor beschadigen.
Er bestaat gevaar voor schade. Geen brand‐
stoffen met een hoger dan aanbevolen etha‐
nolgehalte tanken en geen methanolhoudende
brandstoffen tanken, bijv. M5 tot M100.◀
De motor heeft een pingelregeling. Vandaar
dat verschillende benzinekwaliteiten kunnen
worden getankt.
Benzinekwaliteit
Superbenzine met RON 95.
Minimumkwaliteit
Loodvrije benzine met RON 91.
Seite 206MobiliteitBrandstof206
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 207 of 277
ATTENTIE
Brandstof onder de aangegeven mini‐
mumkwaliteit kan de werking van de motor na‐
delig beïnvloeden of tot motorschade leiden.
Er bestaat gevaar voor schade. Geen benzine
tanken die niet aan de minimumkwaliteitsver‐
eisten voldoet.◀
Diesel ATTENTIE
Al kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstof of verkeerde brandstofadditieven
kunnen het brandstofsysteem en de motor be‐
schadigen. Er bestaat gevaar voor schade.
Bij dieselmotoren het volgende in acht nemen:▷Geen raapoliemethylester RME tanken.▷Geen biodiesel tanken.▷Geen benzine tanken.▷Geen dieseltoevoegingen.
Na het tanken van de verkeerde brandstof niet
de start-stop-toets indrukken. Contact opne‐
men met een Service Partner van de fabrikant
of een andere gekwalificeerde Service Partner
of specialist.◀
Kwaliteit van de dieselbrandstof De motor is geschikt voor dieselbrandstof DIN
EN 590.
Seite 207BrandstofMobiliteit207
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 208 of 277

Wielen en bandenUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Bandenspanning Informatie over veiligheid
De conditie van de banden en de bandenspan‐
ning zijn van invloed op:▷Levensduur van de banden.▷Rijveiligheid.▷Rijcomfort.
Bandenspanning controleren
WAARSCHUWING
Een band met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies heeft een negatieve
invloed op de rijeigenschappen, bijv. het stuur-
en remgedrag. Er bestaat gevaar voor ongeval‐
len. De bandenspanning regelmatig controle‐
ren en zo nodig corrigeren: minstens tweemaal
per maand en voor een lange rit.◀
Banden vertonen een natuurlijk, gelijkmatig
verlies van bandenspanning.
Banden worden warm tijdens het rijden en
door de stijgende bandtemperatuur stijgt ook
de bandenspanning. De gespecificeerde ban‐
denspanningen hebben betrekking op koude
banden of banden op omgevingstemperatuur.
Bandenspanning alleen met koude banden
controleren. D.w.z. na max. 2 km rijden of wan‐
neer de auto minstens 2 uur heeft stilgestaan.
Vulsystemen kunnen max. 0,1 bar te weinig
aangeven.
Bij indicatie bandenpech: na het op spanning
brengen van de band de indicatie van de ban‐
denpech opnieuw initialiseren.
Bij bandenspanningscontrole: na aanpassing
van de bandenspanning op een nieuwe waarde
een reset van de bandenspanningscontrole
uitvoeren.
Gegevens betreffende de
bandenspanning
De bandenspanningswaarden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten bevinden
zich op de portierstijl van het bestuurderspor‐
tier.
Als de snelheidsletter van de band niet te vin‐
den is, dan geldt de bandenspanning voor de
betreffende bandenmaat. De aangegeven
spanningswaarden gelden voor banden op
omgevingstemperatuur.
Bandenmaat
De spanningswaarden gelden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten en aanbe‐
volen bandenmerken.
Seite 208MobiliteitWielen en banden208
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15