Page 57 of 193

BELANGRIJK
45)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
4)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens 10
cm afstand. Breng geen stickers op de
sensoren aan.
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
BESCHRIJVING
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) meldt aan de bestuurder een
lage bandenspanning op basis van de
koude bandenspanning die voor de
auto is voorgeschreven.
Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning
beïnvloeden. Dit betekent dat een
afname van de buitentemperatuur
overeenkomt met een afname van de
bandenspanning.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van de auto of een rit van minder dan
1,6 km na een pauze van drie uur.
De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.
De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden met de auto; dit is
normaal en vereist geen aanpassing
van de bandenspanning.
Het TPMS blijft de bestuurder een lage
bandenspanning melden totdat deze
gecorrigeerd wordt; de waarschuwinggaat door totdat de spanning
overeenkomt of hoger is dan de voor
de koude banden voorgeschreven
spanning. Wanneer het controlelampje
voor een lage bandenspanning blijft
branden, moet de bandenspanning op
de spanning worden gebracht die voor
koude banden is voorgeschreven. Dit
controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
OPMERKING
Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van banden
aan te geven.
Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.
Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan tot
defecten van de banden leiden. Een
lage bandenspanning vermindert tevens
de brandstofefficiency en de duur van
het loopvlak en kan de handling en
remwerking van de auto nadelig
beïnvloeden.
Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat de
54
WEGWIJS IN UW AUTO
g
Page 58 of 193

juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten. Dit
is ook nodig indien de bandenspanning
nog niet dusdanig is gedaald dat het
controlelampje van de bandenspanning
gaat branden.
Het TPMS waarschuwt de
bestuurder als de bandenspanning om
welke reden dan ook, waaronder een
lage temperatuur en het normale
spanningsverlies van de band, onder
een bepaalde grens zakt.
De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.
Het TPMS maakt gebruik van draadloze
apparaatjes met elektronische sensoren
die op de wielvelgen zijn gemonteerd
om voortdurend de bandenspanning te
controleren. De sensoren die op elk wiel
als deel van het ventiel gemonteerd zijn,
verzenden diverse gegevens van de
banden naar de ontvangermodule, om
de spanning te kunnen berekenen.
BELANGRIJK De controle en het
behoud van de juiste spanning van alle
banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage
spanning
bandenspannings-
controlesysteem
46) 47) 48) 49) 50) 51) 52) 53) 54)
Het systeem waarschuwt de bestuurder
als een of meer banden leeg zijn met
een permanent brandend
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en speciale
berichten op het display.
Stop in dit geval de auto zo snel
mogelijk, controleer de
bandenspanning van elke band en
blaas ze op tot de voorgeschreven
koude bandenspanning. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en zodra
de informatie over de herstelde
bandenspanning is ontvangen, dooft
het waarschuwingslampje. Het kan
nodig zijn om 20 minuten met een
snelheid van meer dan 20 km/h terijden om ervoor te zorgen dat het
systeem deze informatie ontvangt.
Storingen in de werking
van het TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
het speciale waarschuwingslampje
dat eerst 75 seconden knippert en
daarna vast blijft branden. Dit kan in
een van de volgende situaties
gebeuren:
interferentie veroorzaakt door
elektronische apparatuur of door de
nabijheid van RF-emissies die lijken op
die van de TMP-sensoren.
Toepassing van donkere folie die met
de signalen van de radiogolven
interfereert.
Aanwezigheid van sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten.
Gebruik van sneeuwkettingen.
Gebruik van wielen/banden zonder
TPM-sensoren.
55A0L0113
55
g
Page 59 of 193

Raadpleeg, voor een juist gebruik van het systeem, onderstaande tabel wanneer de wielen/banden moeten worden vervangen:
HandelingSensoren op wielen op auto
gemonteerdStoringsmelding Benodigde actie
––JANeem contact op met een
speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
Wiel verwisselen met
winterbandenNEE JANeem contact op met een
speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
Wiel verwisselen met
winterbandenJA NEE –
Wiel verwisselen met een wiel
met andere afmetingen
(*)JA NEE –
(*)Als alternatief aangegeven in zowel het Instructieboek als op het kentekenbewijs; beschikbaar bij Alfa Romeo Lineaccessori.
BELANGRIJK
46)De aanwezigheid van het
TPMS-systeem ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
regelmatig te controleren, met inbegrip van
het reservewiel.
47)Controleer de bandenspanning bij
koude banden. Als de bandenspanning om
welke reden dan ook bij warme banden
moet worden gecontroleerd, dan mag de
spanning niet worden verlaagd, ook
wanneer de gemeten waarde hoger is dan
de voorgeschreven waarde. Herhaal de
controle wanneer de banden koud zijn.48)Als een of meerdere wielen zonder
sensoren zijn gemonteerd, dan is het
systeem niet langer beschikbaar. Hierbij
gaat het TPMS-waarschuwingslampje
korter dan een minuut knipperen voordat
het continu blijft branden, en wordt een
bericht op het display getoond zolang er
geen vier wielen met sensoren gemonteerd
worden.
49)Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij
een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.50)Wanneer standaard banden moeten
worden vervangen door winterbanden (en
omgekeerd), moet het TPMS-systeem
hierop worden afgesteld. Dit mag alleen bij
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt
worden uitgevoerd.
51)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden.
Het TPMS-systeem kan tijdelijk een
onvoldoende spanningswaarde aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de
bandenspanning bij koude banden en
herstel zo nodig de juiste
spanningswaarde.
56
WEGWIJS IN UW AUTO
g
Page 60 of 193

52)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem contact
op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt. De montage/demontage van
een band en/of velg vereist specifieke
voorzorgsmaatregelen; om schade of een
verkeerde montage van de sensoren te
voorkomen, mogen deze werkzaamheden
alleen door gespecialiseerd personeel
worden uitgevoerd. Neem contact op met
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
53)Erg sterke radiofrequentie-interferentie
kan ertoe leiden dat het TPMS-systeem
niet goed werkt. Dit wordt aangegeven met
een bericht op het display. Het bericht
verdwijnt automatisch zodra de
radiofrequentie-interferentie geen invloed
meer heeft op het systeem.
54)De bij de auto geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor bepaalde
versies/markten) is compatibel met de
TPMS-sensoren; het gebruik van
afdichtmiddelen die niet gelijkwaardig zijn
aan het middel uit de oorspronkelijke kit
kan de werking ervan negatief beïnvloeden.
Als andere dan de originele
afdichtmiddelen worden gebruikt, wordt
geadviseerd de TPMS-sensoren te laten
controleren door een gekwalificeerd
reparatiecentrum.TANKEN
Het voertuig is voorzien van het "Fast
Fuel"-systeem, dit voorkomt dat er
onjuiste brandstoffen getankt worden
(bijv. diesel voor een benzinemotor).
Zet de motor af alvorens te tanken.
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangetal van 95 RON
die aan de Europese specificatie EN228
voldoet. De motor van de 4C is met
name ontworpen om te voldoen aan
alle emissielimieten terwijl tegelijkertijd
minimaal brandstofverbruik en
maximale prestaties gegarandeerd
worden, wanneer loodvrije benzine van
een uitstekende kwaliteit met een
octaangetal van 98 RON of hoger
gebruikt wordt.
Om beschadiging aan de katalysator te
voorkomen, de tank nooit bijvullen, niet
in noodgevallen en evenmin met een
minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine.
BELANGRIJK Een beschadigde
katalysator veroorzaakt schadelijke
uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot
gevolg.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid in
een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
TANKEN
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het tankpistool
is afgeslagen. Meer bijvullen kan
storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKPROCEDURE
Het voertuig is voorzien van een "Fast
Fuel"-apparaat, dat in de opening van
de brandstoftank is ingebouwd: dit gaat
automatisch open en dicht wanneer het
vulpistool wordt geplaatst/verwijderd.
Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust
met een blokkeersysteem dat het
tanken van het onjuiste type brandstof
voorkomt.
De hieronder beschreven
tankprocedure is afgebeeld op het
plaatje fig. 56 dat aan de binnenkant
van de tankklep is aangebracht. Op het
plaatje is ook het type brandstof
aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine).
57
g
Page 61 of 193

Proceduretrek aan tankklep A fig. 57 om hem
te openen;
steek het vulpistool in de vulopening
en tank;
wacht na het tanken minstens 10
seconden alvorens het vulpistool te
verwijderen zodat de brandstof in de
tank kan vloeien;
neem het vulpistool uit de
vulopening en sluit de klep A.
Klep A fig. 57 is voorzien van een
stofkap B die bij gesloten klep de rand
van de vulopening beschermt tegen de
afzetting van vuil en stof.
55) 56) 57)
Tanken in een noodgeval
Ga voor het tanken als volgt te werk als
er geen brandstof in de tank meer is of
als het brandstofcircuit volledig leeg is:
neem de speciale trechter C
fig. 58 uit de gereedschapskit die zich
in de bagageruimte bevindt;
trek aan tankklep A om hem te
openen;
steek trechter C in de vulopening
zoals aangegeven in fig. 58 en tank;
verwijder de trechter na het tanken
en sluit de klep;
berg de trechter tenslotte weer op in
zijn doos en zet deze terug in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Houd de waterstraal van
een hogedrukreiniger op minstens 20
cm afstand van de
brandstofvulopening.
BELANGRIJK
55)Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet geschikt is
voor het voertuig. Het gebruik van
voorwerpen/doppen van het verkeerde
type kan de druk in de tank doen
toenemen, waardoor gevaarlijke situaties
kunnen ontstaan.
56)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
57)Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon in de buurt van de benzinepomp:
brandgevaar.
56A0L004557A0L004658A0L0151
58
WEGWIJS IN UW AUTO
g
Page 62 of 193
MILIEUBESCHER-
MING
De volgende voorzieningen worden
gebruikt om de brandstofemissies te
beperken: katalysator, lambda sondes
en brandstofdampafzuigsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet bij een
test, met een of meer niet-aangesloten
bougies draaien.
58)
BELANGRIJK
58)Onder bedrijfsomstandigheden wordt
de katalysator erg heet. Parkeer het
voertuig dus niet op licht ontvlambaar
materiaal (gras, droge bladeren,
dennennaalden enz.) om het gevaar van
brand te voorkomen.
59
g
Page 63 of 193
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.INSTRUMENTENPANEEL........61
SETUP-MENU...............63
MENUOPTIES...............65
TRIP COMPUTER.............69
LAMPJES EN BERICHTEN.......72
60
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
g
Page 64 of 193
INSTRUMENTENPANEEL
Display met metrische eenheden
A. Temperatuurmeter motorkoelvloeistof B. Tijd C. Toerenteller D. Modus/indicatie ingeschakelde versnelling E. Schakelindicator
(Gear Shift Indicator) F. Buitentemperatuur G. Brandstofmeter (de driehoek aan de rechterkant van het symbool
geeft de
kant van de auto aan met de brandstofvulopening) H. Zone bestemd voor weergave van het digitale waarschuwingslampje met
betrekking tot het weergegeven bericht I. Dagteller J. Snelheidsmeter (Snelheidsaanduiding) K. Rijmodus “Alfa DNA”-systeem L.
Berichten/informatie op display M. Totaalteller.
59A0L0118
61
g