Page 145 of 193

PERIODIEKE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistof;
ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking ruitenwisser/-
sproeiersysteem en stand/slijtage van
wisserblad.
Elke 3.000 km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
INTENSIEF GEBRUIK
VAN DE AUTO
Als vooral een intensief gebruik van de
auto wordt gemaakt, zoals:
als de auto gebruikt wordt in
veeleisende omstandigheden, bijv. op
het circuit;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen
voor/achter op conditie en slijtage
controleren;
sloten van achterklep op vervuiling
controleren en mechanismen smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(stofkappen - hoezen - bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren enzo nodig vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
Gebruik van de auto op het circuit moet
beschouwd worden als een
uitzondering. De auto is ontworpen en
gebouwd voor gebruik op de weg.
142
ONDERHOUD EN ZORG
g
Page 146 of 193
NIVEAUS CONTROLEREN
De vuldop B en de peilstok A voor het controleren van het motoroliepeil en het reservoir C voor de motorkoelvloeistof zijn
bereikbaar door de achterklep omhoog te zetten (zie de procedure in de paragraaf "Motorkap/Bagageruimte" in het hoofdstuk
"Kennismaking met de auto").
22)
121A0L0152
143
g
118) 119) 120)
Page 147 of 193
De doppen voor het vullen van de remvloeistof en de ruitensproeiervloeistof bevinden zich tussen de motorkap en de voorruit,
door respectievelijk het paneel D en het beschermingsrooster E te verwijderen; gebruik voor het bijvullen de speciale kit die
standaard is bijgeleverd (zie beschrijvingen hieronder).
22)
122A0L0153
144
ONDERHOUD EN ZORG
g
Page 148 of 193

MOTOROLIE
Controleer of het oliepeil tussen de
tekens MIN en MAX op peilstok A
fig. 121 staat.
Neem voor deze controle de peilstok uit
zijn zitting, maak hem schoon met een
niet-pluizende doek, zet de peilstok
terug, neem hem weer uit en controleer
het oliepeil.
121)
Als het oliepeil vlakbij of onder het
MIN-teken staat, voeg dan olie toe via
vulopening B fig. 121 totdat het
MAX-teken wordt bereikt.
23)
Voor het los- en vastdraaien van de
vuldop moet in de auto aanwezig
gereedschap A, weergegeven in
fig. 123, worden gebruikt.
Trek de oliepeilstok A naar buiten, maak
hem schoon met een niet-pluizende
doek en zet hem terug. Neem de
motoroliepeilstok weer uit en controleerof het peil tussen het MIN- en
MAX-teken op de peilstok staat.
121)
WAARSCHUWING: zorg ervoor dat
de oliedop na bijvulling van de olie
correct is vastgedraaid.
Verwijder voordat u de motorkap
sluit en zodra de dop is
vastgedraaid, gereedschap A
fig. 123en leg het op zijn plaats in de
behuizing, voordat het kwijtraakt of de
motor beschadigt.
Het verschil tussen het MIN en
MAX-teken komt overeen met ongeveer
1 liter olie.
Motorolieverbruik
24)3)
Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km.
Wanneer de auto nieuw is, moet de
motor ingereden worden. Daarom is het
motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5.000 - 6.000 km.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussenhet MIN- en MAX teken op het reservoir
staan.
Als het niveau te laag is, draai dan de
reservoirdop C fig. 121 los en vul de
vloeistof bij zoals beschreven in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
123) 124)
Ga als volgt te werk om het
vloeistofniveau van de ruitensproeier te
controleren:
om elke interferentie tijdens de
procedure te voorkomen, het
ruitenwisserblad omhoog zetten zoals
beschreven in de paragraaf
"Ruitenwisser" in het hoofdstuk
"Onderhoud en zorg";
draai de 4 zelftappende schroeven A
fig. 124 los met de bijgeleverde
schroevendraaier. Verwijder het rooster
van de motorkap;
123A0L0231
124A0L0130
145
g
25)122)
Page 149 of 193

haal de plug uit de opening;
houd de plug vlakbij de opening, leg
een vinger op het middelste gat B
fig. 125 in de plug en verwijder hem:
het niveau is zichtbaar op de
bedieningspijp C fig. 126 vanwege de
capillariteit;
zet, na de controle, de plug B terug
met de bedieningsleiding C in de
beginstand;
zet het rooster van de motorkap
terug en draai de 4 zelftappende
schroeven A vast.
WAARSCHUWING Sluit de plug weer
door hem horizontaal te houden (niet
gericht naar de motorkap) om te
voorkomen dat het openingslipje op
een moeilijk bereikbare plaats vast blijft
zitten.
Het wordt aanbevolen de
ruitensproeiervloeistof regelmatig te
controleren, met name in
rijomstandigheden waarbij de
ruitensproeier intensief gebruikt wordt.Als het niveau onvoldoende is, dat wil
zeggen dat er geen vloeistof in de
leiding zit, ga dan als volgt te werk:
om elke interferentie tijdens de
procedure te voorkomen, het
ruitenwisserblad omhoog zetten zoals
beschreven in de paragraaf
"Ruitenwisser" in het hoofdstuk
"Onderhoud en zorg";
draai de 4 zelftappende schroeven A
fig. 124 los met de bijgeleverde
schroevendraaier. Verwijder het rooster
125A0L0131
126A0L0147
146
ONDERHOUD EN ZORG
g
Page 150 of 193

van de motorkap;
neem de witte trechter D
fig. 127 voor het bijvullen van de
ruitensproeiervloeistof/brandstof en de
verlengbuis uit de servicekit in de
bagageruimte;
neem plug B fig. 125 met de
vloeistofbedieningspijp weg via de
opening van de motorkap op het
rooster;
zet trechter D fig. 127 en de
verlengpijp in de hals van het reservoir
en vult het bij;
verwijder, na het bijvullen, trechter D
met de verlengpijp;
zet plug B terug met de peilstok;
zet het rooster van de motorkap
terug en draai de 4 zelftappende
schroeven A vast.
REMVLOEISTOF
125) 126)
26) 27)
Ga als volgt te werk om het
remvloeistofniveau te controleren:
draai de 2 zelftappende schroeven E
fig. 128 los en verwijder het
beschermpaneel;
Controleer of het de vloeistof op het
maximumniveau staat.
zet, na de controle, het
beschermpaneel terug en draai de 2
zelftappende schroeven E vast.
Als het vloeistofniveau in het reservoir
onvoldoende is, ga dan als volgt te
werk:
neem de zwarte trechter voor het
bijvullen van de remvloeistof en de
verlengbuis uit de servicekit in de
bagageruimte;
draai de dop van het reservoir los en
zet trechter F fig. 129 met de
verlengpijp in de opening van het
reservoir;
verwijder, na het bijvullen, trechter F
met de verlengpijp;
draai de dop van het reservoir vast;
zet het beschermpaneel terug en
draai de 2 zelftappende schroeven E
vast.
WAARSCHUWING Wees uiterst
voorzichtig bij het verwijderen van de
dop van de opening om te voorkomen
dat de dop in de carrosserie van de
auto valt.
127A0L0148
128A0L0149
129A0L0160
147
g
Page 151 of 193

BELANGRIJK
22)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig.
23)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
24)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
25)PARAFLU
UPantivriesvloeistof wordt
gebruikt in het motorkoelsysteem; gebruik
voor het bijvullen hetzelfde vloeistoftype als
het type dat al in het koelsysteem zit.
PARAFLU
UPmag niet met andere typen
antivriesvloeistoffen worden gemengd. Als
er toch bijgevuld is met een ongeschikt
product, start dan in geen enkele
omstandigheid de motor en neem contact
op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
26)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
27)Wees uiterst voorzichtig bij het bijvullen
van de remvloeistof, het zou kunnen lekken
uit de verlengbuis en terechtkomen onder
de motorkap en op delen van de
carrosserie en de voorruit, waardoor deze
gaan roesten en beschadigd raken.
Gebruik geschikte bescherming (bijv.
absorberend papier) om dit risico zo veel
mogelijk te beperken.
BELANGRIJK
118)De Alfa Romeo 4C is ontworpen en
gefabriceerd voor gebruik op de weg, in
overeenstemming met de wettelijke
bepalingen die op dit gebied van kracht
zijn. Het gebruik van het voertuig op het
circuit moet beschouwd worden als
incidenteel en valt in ieder geval onder de
verantwoordelijkheid van de gebruiker. Er
MOGEN GEEN veranderingen aan het
voertuig worden aangebracht en er mag
op geen enkele wijze aan geknoeid
worden, dit zou van invloed zijn op de
typegoedkeuring van de Fabrikant en/of de
veiligheidsvereisten. Het gebruik van een
voertuig waaraan wijzigingen zijn
aangebracht of waaraan geknoeid is,
ontheft de Fabrikant van elke
aansprakelijkheid voor het product en kan
mensen blootstellen aan ernstige risico's.
119)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
120)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden.
121)Wacht voor het bijvullen van de olie
tot de motor is afgekoeld alvorens de
vulplug los te maken. Dit geldt in het
bijzonder voor auto's met een aluminium
vulplug (voor bepaalde versies/markten).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!122)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang, indien nodig, de dop alleen door
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.
123)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Herhaaldelijke
werking van het systeem zonder vloeistof
kan leiden tot schade aan of snelle
verslechtering van sommige
systeemcomponenten.
124)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand
kunnen veroorzaken.
125)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
126)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
148
ONDERHOUD EN ZORG
g
Page 152 of 193
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Geadviseerd wordt naar een
Speciaal Alfa Romeo Servicepunt te gaan
om de olie en de filters te laten vervangen.
LUCHTFILTER
Neem voor het vervangen van het filter
contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
ACCU
Het elektrolyt van de accu A
fig. 130 hoeft niet te worden bijgevuld
met gedestilleerd water. Een periodieke
controle bij een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt is echter noodzakelijk om
de efficiëntie te verifiëren.
ACCU VERVANGEN
127) 128) 129) 130)
28)
4)
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties. Volg de aanwijzingen van
de fabrikant van de accu voor het
onderhoud.
130A0L0138
149
g