Page 113 of 193

ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaande auto en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en
geef geleidelijk gas.
Houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat
met draaiende motor.
Om de werking van de koppeling te
sparen mag men het gaspedaal niet
gebruiken om de auto stil te houden
(bijv. bij stilstand op een helling). De
koppeling kan dan oververhit en
beschadigd raken; gebruik in dit geval
het rempedaal of de handrem en
bedien het gaspedaal alleen als u
gereed bent om weg te rijden.
Als bij ingeschakelde
achteruitversnelling (R) de 1ste
versnelling ingeschakeld moet worden
(of omgekeerd), mag dit pas gebeuren
als de auto volledig stilstaat en het
rempedaal is ingetrapt.
Als het om onvoorziene redenen
nodig mocht zijn om, terwijl men een
helling afrijdt, de versnellingsbak in de
vrijstand (N) te zetten (ook al wordt dit
beslist afgeraden), zal het systeem bij
een schakelverzoek automatisch de
beste versnelling op basis van de
voertuigsnelheid kiezen, om het
motorkoppel op de juiste manier op dewielen over te brengen.
Indien nodig kan bij uitgezette motor
de 1e versnelling, de achteruit (R)ofde
vrijstand (N) ingeschakeld worden met
de contactsleutel in de stand MAR en
ingetrapt rempedaal. In dit geval moet
er minstens 5 seconden gewacht
worden voordat er opnieuw wordt
geschakeld, om beschadiging van het
hydraulische systeem en met name de
pomp te voorkomen.
Voor opwaarts wegrijden op een
helling wordt geadviseerd geleidelijk aan
maar volop gas te geven na de
handrem of het rempedaal te hebben
losgelaten; op deze manier kan de
motor tijdelijk met een hoger toerental
draaien en kunnen steile hellingen met
een merkbaar hoger koppel worden
opgereden.
BELANGRIJK
89)De functie "Launch Control" is alleen
beschikbaar in de Racemodus.
Onafhankelijk van hetgeen expliciet is
aangegeven in de beschrijving van deze
modi, worden de ESC- en ASR-systemen
uitgeschakeld tijdens de werking van de
functie "Launch Control". Dit betekent dat
de dynamische controle over het voertuig
altijd onder de verantwoordelijkheid van de
bestuurder valt. Let daarom uiterst goed
op bij het gebruiken van de Launch
Control. Houd rekening met het verkeer en
de conditie van het wegdek en zorg er
tijdens manoeuvres voor dat er voldoende
ruimte is in het betreffende gebied.
110
STARTEN EN RIJDEN
g
Page 114 of 193

BRANDSTOFBESPARING
Alfa Romeo heeft het voertuig
ontworpen en gebouwd met gebruik
van technologieën, materialen en
voorzieningen om negatieve invloed op
het milieu te kunnen beperken. Hier
volgen enkele suggesties om nog meer
bij te dragen aan milieubescherming.
ALGEMENE
OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Laat controles en afstellingen uitvoeren
in overeenstemming met het
“Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“.
Banden
Controleer minstens één keer per
maand de bandenspanning: als de
spanning te laag is, wordt de weerstand
groter en neemt het brandstofverbruik
toe.
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet
het brandstofverbruik toenemen.
Gebruik wanneer de buitentemperatuur
het toelaat bij voorkeur alleen het
ventilatiesysteem.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer open nemen het verbruik en de uitstoot
van uitlaatgassen toe. Het is beter om
meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze
manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer u
stilstaat voor een stoplicht of voordat de
motor wordt afgezet. Deze handeling is
volstrekt nutteloos en verhoogt het
brandstofverbruik en de vervuiling.
Keuze van de versnellingen
Snel accelereren in een lage versnelling
verhoogt het brandstofverbruik.
Ook het oneigenlijk gebruik van een
hoge versnelling doet het verbruik en de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen
toenemen en veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het
brandstofverbruik fors toe. Rijd dus
zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost alleen brandstof en
verhoogt tevens de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: vermijd frequente en
sterke acceleraties.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken.
Hierdoor neemt zowel het
brandstofverbruik (van +15% tot +30%
in stadsverkeer) als de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toe.
Verkeerssituatie en conditie van het
wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij
filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanmerkelijk hoger zijn.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv.
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.
111
g
Page 115 of 193

WINTERBANDEN
De winterbanden moeten dezelfde
maat hebben als de standaard
geleverde banden: het speciale Alfa
Romeo Servicepunt staat u bij om de
meest geschikte band te kiezen.
Gebruik winterbanden alleen in geval
van ijs of sneeuw op de wegen. In deze
omstandigheden wordt geadviseerd de
modus "All Weather" van het Alfa
DNA-systeem te selecteren.
Voor het type band, de
bandenspanning en de specificaties
van de winterbanden, de aanwijzingen
gegeven in de paragraaf “Wielen” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”
opvolgen.
90)
De prestaties van deze banden op
oppervlakken met weinig grip zijn
aanmerkelijk minder wanneer de
profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat
geval moeten ze vervangen worden.
Door hun specifieke eigenschappen zijn
de prestaties van winterbanden onder
normale weersomstandigheden of
wanneer lang op droog asfalt of de
snelweg wordt gereden, lager dan die
van de standaard gemonteerde
banden. Beperk het gebruik van
winterbanden daarom uitsluitend tot de
omstandigheden waarvoor ze zijn
goedgekeurd.
BELANGRIJK: Als winterbanden
worden gebruikt met een maximum
toegestane snelheid die lager is dan de
topsnelheid van de auto (plus eenmarge van 5%), dan moet in het
interieur een duidelijk zichtbaar
waarschuwingsplaatje worden geplaatst
met de maximum toegestane snelheid
wanneer met winterbanden wordt
gereden (conform de EU-richtlijnen).
Alle vier de banden moeten van
hetzelfde merk zijn om grotere veiligheid
te garanderen tijdens het rijden en
remmen en de reactie van het voertuig
alerter te maken. Het wordt afgeraden
de draairichting van de banden om te
draaien.
Zie het deel "Opheffen van de auto" in
het hoofdstuk "In een noodgeval" voor
nadere details over het op de juiste
wijze opheffen van de auto.
BELANGRIJK
90)De maximumsnelheid voor
winterbanden met de indicatie “Q” is
160 km/h; 190 km/h voor winterbanden
met de indicatie “T” en 210 km/h voor
winterbanden met de indicatie"H". De
snelheidsbeperkingen moeten echter altijd
worden gerespecteerd.
SNEEUWKETTINGEN
Sneeuwkettingen met smalle schakels
die maximaal 7 mm buiten het
bandprofiel uitsteken kunnen
gemonteerd worden op 235/40 R18
achterbanden.
Het gebruik van sneeuwkettingen moet
aan de plaatselijke voorschriften
voldoen. Sneeuwkettingen mogen
alleen op de banden van de
achterwielen (aandrijfwielen)
gemonteerd worden. Op 19"-banden
kunnen geen kettingen gemonteerd
worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
11)
BELANGRIJK Er kunnen geen
sneeuwkettingen op het
noodreservewiel gemonteerd worden
(bij bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK
11)Beperk uw snelheid wanneer er
sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
overschrijd de 50 km/h (of het equivalent in
mijlen) niet. Vermijd putdeksels, rijd niet
over treden of trottoirs en rijd geen lange
afstanden over wegen zonder sneeuw, om
beschadigingen aan zowel het voertuig als
het wegoppervlak te voorkomen.
112
STARTEN EN RIJDEN
g
Page 116 of 193

LANGDURIGE
STILSTAND VAN DE
AUTO
Tref de volgende voorzorgsmaatregelen
als het voertuig langer dan een maand
niet gebruikt zal worden:
zet de auto in een overdekte, droge
en indien mogelijk goed geventileerde
ruimte en zet de ruiten iets open;
controleer of de handrem niet is
aangetrokken;
koppel de minpool van de accu los
en controleer de laadtoestand.
Gedurende de stilstand moet deze
controle iedere drie maanden worden
herhaald. Voor optimaal behoud van de
acculading wordt geadviseerd een
acculader te gebruiken (voor bepaalde
versies/markten, of als alternatief
verkrijgbaar bij Lineaccessori). Zie het
bijgevoegde supplement voor meer
details over de werking;
als de accu niet van de elektrische
installatie wordt losgekoppeld,
controleer dan elke maand de lading;
maak de met lak gespoten delen
schoon en behandel ze met een
beschermende was;
bestrooi de wisserrubbers van de
voorruitwissers met talkpoeder en laat
ze los van de ruit staan (zie voor de
correcte procedure de paragraaf
"Ruitenwissers" in het hoofdstuk
"Onderhoud en zorg");
dek de auto af met een doek of een
geperforeerde kunststof hoes. Gebruik
geen dichte plastic hoezen, omdat het
op de carrosserie aanwezige vocht dan
niet kan verdampen;
pomp de banden 0,5 bar boven de
voorgeschreven spanning op en
controleer de spanning met regelmatige
tussenpozen;
tap het koelsysteem van de motor
niet af;
laat, elke keer dat de auto twee
weken of langer niet gebruikt wordt, de
airco ongeveer 5 minuten werken,
ingesteld op de buitenlucht en met de
ventilator in de maximumstand, terwijl
de motor stationair draait; deze
handeling zal voor de juiste smering
zorgen om de mogelijkheid van
beschadiging van de compressor tot
een minimum te beperken wanneer het
systeem weer in werking wordt gesteld;
zorg ervoor dat de luchtinlaat direct
onder de voorruit niet wordt belemmerd
door bladeren of andere vreemde
voorwerpen; eventuele bladeren in de
luchtinlaat kunnen de luchtstroom
beperken en, als ze in het reservoir
terechtkomen, de afvoer van water
verhinderen. Zorg er tijdens de
wintermaanden voor dat de luchtinlaat
niet wordt verstopt door ijs, modder of
sneeuw.BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding naar de accu weer wordt
aangesloten, controleren of de
contactsleutel in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
113
g
Page 117 of 193
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 2532 4200 bellen om het
dichtstbijzijnde Speciale Alfa Romeo
Servicepunt te vinden.DE MOTOR STARTEN.........115
EEN WIEL REPAREREN........116
EEN WIEL VERVANGEN........119
EEN LAMP VERVANGEN.......123
BUITENLAMPEN VERVANGEN . . .126
GLOEILAMP BINNENVERLICHTING
VERVANGEN...............129
ZEKERINGEN VERVANGEN.....130
DE ACCU OPLADEN..........134
OPKRIKKEN VAN DE AUTO.....134
SLEPEN VAN DE AUTO........135
114
NOODGEVALLEN
g
Page 118 of 193

DE MOTOR STARTEN
Neem onmiddellijk contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt als
het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel continu blijft
branden.
STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
Ga als volgt te werk om te starten:
verbind de plusklemmen (+ teken bij
de klem) van beide accu's met een
startkabel;fig. 81;
sluit met een tweede startkabel de
minklem(−)vandehulpaccu aan op
een massapunt
op de motor of de
versnellingsbak/transmissie van de autodie gestart moet worden;
start de motor, maak als de motor
gestart is, de kabels in omgekeerde
volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, blijf dan niet proberen maar neem
contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar! Als de hulpaccu in een
andere auto is geïnstalleerd, controleer
dan of er geen accidenteel contact is
tussen de metalen delen van beide
auto's.
ROLLEND STARTEN
Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden.
BELANGRIJK
12)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten, aangezien deze de
elektronische systemen kan beschadigen,
met name de regeleenheden van de
ontsteking en de brandstoftoevoer.
BELANGRIJK
91)Deze startprocedure moet door
ervaren personeel verricht worden,
aangezien verkeerde handelingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke
kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is
accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Houd open vuur
en brandende sigaretten uit de buurt van
de accu en veroorzaak geen vonken.
81A0L0116
115
g
12)91)
Page 119 of 193

EEN WIEL
REPAREREN
ALGEMENE INSTRUCTIES
De auto is voorzien van de snelle
bandenreparatiekit "Fix&Go Automatic".
92) 94)
Volg onderstaande instructies om deze
te gebruiken.93) 95) 96)13)2)
"Fix&Go automatic" KIT
Deze bevindt zich in de bagageruimte.
De kit bevat:
een busje A fig. 82 met
afdichtmiddel, voorzien van: een
vulleiding B en een sticker C met
daarop het opschrift “max. 80 km/h”
die na reparatie op een voor de
bestuurder goed zichtbare plaats moet
worden aangebracht (bijv. op het
dashboard);
een compressor D met drukmeter en
aansluitstukken;
een informatiefolder fig. 83 met de
aanwijzingen voor een correct gebruik
van de bandenreparatiekit. Deze
informatiefolder moet worden
overhandigd aan het personeel dat de
band behandeld met deze kit moet
repareren;
een paar handschoenen in het zijvak
van de compressor;
adapters voor het oppompen van
verschillende elementen.BELANGRIJK Het afdichtmiddel werkt
bij buitentemperaturen tussen –20 °C
en +50 °C. Het afdichtmiddel heeft een
houdbaarheidsdatum.
OPPOMPEN
Ga als volgt te werk:97)
trek de handrem aan, draai de
ventieldop los, neem de vulleiding A
fig. 84 uit en draai de ringmoer B op het
ventiel van de band vast;
controleer of schakelaar A
fig. 85 van de compressor in stand 0
(uit) staat, start de motor, steek de
stekker in het stopcontact op de
tunnelconsole (zie fig. 86 ) en schakel
de compressor in door schakelaar A
fig. 85 in stand I (aan) te zetten;
82A0L0076
83A0L0077
84A0L0078
116
NOODGEVALLEN
g
Page 120 of 193

pomp de band op tot de juiste
bandenspanning, vermeld in de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens", is bereikt.
Controleer de bandenspanning op de
drukmeter B fig. 85; doe dit bij
uitgeschakelde compressor om een
preciezere aflezing te verkrijgen;
als het na 5 minuten niet mogelijk isom minstens 1,8 bar te krijgen, koppel
dan de compressor van het ventiel en
het stopcontact af en verplaats
vervolgens de auto ongeveer 10 meter
naar voren of naar achteren, zodat het
afdichtmiddel zich gelijkmatig in de
band kan verdelen; pomp de band
vervolgens weer op.
als na deze handeling nog steeds
geen 1,8 bar wordt verkregen binnen 5
minuten na inschakeling van de
compressor, rij dan niet verder maar
neem contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt;
stop na ongeveer 10 minuten en
controleer opnieuw de
bandenspanning; trek de handrem aan;
als een spanning van minstens 1,8
bar wordt gemeten, herstel dan de
correcte bandenspanning (bij draaiende
motor en aangetrokken handrem), ga
weer rijden en rijd zeer voorzichtig naar
het dichtstbijzijnde speciale Alfa Romeo
Servicepunt.
98) 99) 100)
BANDENSPANNING
CONTROLEREN EN
HERSTELLEN
De compressor kan ook gebruikt
worden voor het controleren en
eventueel herstellen van de
bandenspanning.
Maak de snelkoppeling A fig. 87 los en
verbind deze rechtstreeks met het
ventiel van de op te pompen band.
BUSJE MET
AFDICHTMIDDEL
VERVANGEN
Ga als volgt te werk:maak de stekker A fig. 88 en de
leiding B los;
draai het te vervangen busje linksom
en trek het omhoog;
breng het nieuwe busje aan en draai
het rechtsom;
plaats stekker A en leiding B in hun
zittingen.
85A0L0079
86A0L0080
87A0L0081
117
g