Page 105 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen103Board-Info-Display 3 93.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
De weergave wisselt snelheidsafhan‐ kelijk:
Weergave in
l/h:minder dan
13 km/uWeergave in
l/100 km:meer dan 13 km/u
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Absoluut verbruik
Weergave van verbruikte brandstof.
De meting kan op elk moment op‐
nieuw worden gestart.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Ritonderbrekingen met uitgeschakeld contact worden niet meegerekend.
Afgelegde weg
Weergave van de afgelegde weg. De
meting kan op elk moment opnieuw
worden gestart.
Actieradius De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het huidige
verbruik berekend. Op het display
verschijnen gemiddelde waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.Als met de brandstof in de tank min‐
der dan 50 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing
Actieradius op het display.
Als met de brandstof in de tank min‐ der dan 30 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing Tanken
svp. op het display.
Bevestig de menuoptie 3 93.
Boordcomputergegevens
terugstellen
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en terugzetten met het lin‐
ker kartelwiel op het stuurwiel of de
knop OK op het "Infotainment"-sys‐
teem.
Page 106 of 231

104Instrumenten en bedieningsorganenChronometer
Met behulp van de pijltjestoetsen:
Starten: met pijltje naar links menu‐
optie Start selecteren en op de knop
OK drukken voor starten/stoppen. Te‐
rugzetten: met pijltje naar links menu‐
optie Reset selecteren en op de knop
OK drukken.
Met het linker kartelwiel op het stuur‐
wiel:
Starten: menuoptie Start selecteren
en indrukken voor starten/stoppen.
Terugzetten: menuoptie Reset selec‐
teren en indrukken om opdracht te bevestigen.
Onderbreking van de voeding
Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info- Display
De boordcomputer verstrekt rijgege‐
vens die voortdurend worden verza‐
meld en elektronisch verwerkt. De
hoofdpagina van de boordcomputer
geeft informatie over rijbereik, gemid‐ deld verbruik en momentaan ver‐
bruik.
Andere boordcomputergegevens
weergeven: De BC-toets op het "In‐
fotainment"-systeem indrukken en
het menu Boordcomputer op het
beeldscherm selecteren.
U kunt de informatie van de twee trip‐
computers onafhankelijk van elkaar
resetten, waardoor u de afstanden
van verschillende trips kunt bekijken.
Graphic-Info-Display,
Colour-Info-Display 3 96.
Actieradius
Page 107 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen105De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het huidige
verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als met de brandstof in de tank min‐
der dan 50 km kan worden gereden,
verschijnt de waarschuwing
Actieradius op het display.
Als met de brandstof in de tank min‐ der dan 30 km kan worden gereden,verschijnt de waarschuwing Tanken
svp. op het display.
Bevestig de menuoptie 3 96.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
De weergave wisselt snelheidsafhan‐ kelijk:Weergave in
l/h:minder dan
13 km/uWeergave in
l/100 km:meer dan 13 km/u
Afgelegde weg
Weergave van de afgelegde weg. De
meting kan op elk moment opnieuw
worden gestart.
Gemiddelde snelheid Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Ritonderbrekingen met uitgeschakeld
contact worden niet meegerekend.
Absoluut verbruik Weergave van verbruikte brandstof.
De meting kan op elk moment op‐
nieuw worden gestart.
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Boordcomputergegevens
terugstellen
In het menu Boordcomputer BC 1 of
BC 2 selecteren.
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en terugzetten met het lin‐
ker kartelwiel op het stuurwiel of de
knop OK op het "Infotainment"-sys‐
teem.
Page 108 of 231

106Instrumenten en bedieningsorganen
Voor het resetten van alle informatie
van een boordcomputer, de menu‐
optie Alle waarde selecteren. Na het
terugzetten verschijnt "- - -" voor de geselecteerde boordcomputerinfor‐
matie. Na korte tijd verschijnen de op‐ nieuw berekende waarden.
Chronometer
Selecteer de menuoptie Timer in het
menu Boordcomputer . Het menu
Timer wordt weergegeven.
Om te starten, de menuoptie Start se‐
lecteren. Voor het terugzetten de me‐
nukeuzemogelijkheid Reset kiezen.
In het menu Opties kan de gewenste
weergave voor de chronometer wor‐
den geselecteerd:
Rijtijd zonder stops : de tijd dat de auto
in beweging is, wordt gemeten. Met
stilstandtijden wordt geen rekening
gehouden.
Rijtijd met stops : de tijd dat de auto in
beweging is, wordt gemeten. Dit is in‐ clusief de tijd dat de auto met de sleu‐
tel in het contactslot stilstaat.
Reisduur : tijd meten tussen het hand‐
matig inschakelen met behulp van
Start en het handmatig uitschakelen
met behulp van Reset.
Onderbreking van de voeding Als de voeding werd onderbroken ofde accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
Page 109 of 231

Verlichting107VerlichtingRijverlichting.............................. 107
Lichtschakelaar .......................107
Automatische verlichting .........108
Grootlicht ................................. 108
Lichtsignaal ............................. 108
Koplampverstelling ..................108
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 109
Dagrijlicht ................................. 109
Alarmknipperlichten .................109
Richtingaanwijzers ..................110
Mistlampen voor ......................110
Mistachterlichten .....................111
Parkeerlichten ......................... 111
Achteruitrijlichten .....................111
Beslagen lampglazen ..............111
Binnenverlichting .......................112
Regelbare instrumentenverlichting .........112
Bagageruimteverlichting ..........113
Leeslampen ............................. 113
Verlichting zonneklep ..............114
Verlichtingsfuncties ....................114
Instapverlichting ......................114Uitstapverlichting .....................114
Ontlaadbeveiliging accu ..........115Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting:
De koplampen worden au‐
tomatisch in- en uitgescha‐
keld, afhankelijk van het om‐
gevingslicht7:uit (of deactivering van de
automatische verlichting)8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of grootlicht
Controlelamp C 3 92.
Page 110 of 231

108VerlichtingAchterlichtenDe achterlichten branden samen met
het dimlicht/grootlicht en de zijmarke‐ ringslichten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting als de motor draait,
gaat het dimlicht afhankelijk van het
omgevingslicht branden.
Om veiligheidsredenen moet de licht‐
schakelaar altijd in stand AUTO blij‐
ven.
Voor een goede werking van de au‐
tomatische verlichting, de lichtsensor
boven op het instrumentenbord niet
bedekken.
Rijden in het buitenland 3 109.
Door de ruitenwisser
geactiveerde verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de
AUTO -stand staat en de ruitenwis‐
sers 8 slagen of meer maken, licht de
rijverlichting automatisch op.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Weer aan de hendel trekken om het
dimlicht in te schakelen.
Controlelamp C 3 92.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Koplampverstelling Handmatig instellen
koplampreikwijdte ?
Page 111 of 231

Verlichting109Schakel het dimlicht in en stel de kop‐
lampreikwijdte af op de belasting van het voertuig. Een correcte instelling
vermindert verblinding van andere
verkeersdeelnemers.
Auto’s zonder automatische
niveauregeling
Kartelwieltje ? in de gewenste stand
draaien:0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Auto’s met automatische
niveauregeling
Kartelwieltje in de gewenste stand
draaien:
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet1:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte2:bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Automatische niveauregeling 3 149.
Automatische koplampverstelling
Bij auto's met xenonkoplampen wordt de koplampreikwijdte automatisch
aan de belasting van de auto aange‐
past.
Als controlelampje q onderweg op de
instrumentengroep oplicht, is er een
storing. Oorzaak van de storing on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Controlelamp q voor automatische
koplamphoogteregeling 3 92.
Koplampinstelling in het buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Laat bij het rijden in landen met links‐ rijdend verkeer de koplampen bijstel‐
len om tegenliggers niet te verblin‐
den. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Dagrijlicht Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Automatische verlichting 3 108.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Page 112 of 231

110VerlichtingRichtingaanwijzersHendel
omhoog:Rechter richting‐
aanwijzerHendel omlaag:Linker richtingaan‐ wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld.
Bij het terugdraaien van het stuurwiel
wordt de richtingaanwijzer automa‐
tisch uitgeschakeld. Dit gebeurt niet
bij een geringe stuurbeweging zoals
bij het wisselen van rijstrook.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten. Voor langer richting aan‐
wijzen de hendel tot tegen het weer‐
standspunt duwen en vasthouden.
Het volume van het akoestische
waarschuwingssignaal voor de rich‐
tingaanwijzers hangt af van de rijsnel‐ heid.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Controlelampjes O 3 84.
Mistlampen voorOm in te schakelen > indrukken. Bij
het inschakelen van de mistlampen
gaat controlelamp > 3 92 op de in‐
strumentengroep branden.
De mistlampen kunnen alleen worden
ingeschakeld wanneer zowel het con‐ tact als het dimlicht/grootlicht of de
zijmarkeringslichten zijn ingescha‐
keld.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden het dimlicht en de zijverlich‐
ting automatisch ingeschakeld.
Bij inschakelen van de mistlampen
voor de landspecifieke voorschriften
naleven.