Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........19
Stoelen, veiligheidssystemen ......34
Opbergen ..................................... 57
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................73
Verlichting .................................. 107
Klimaatregeling .......................... 116
Rijden en bediening ...................124
Verzorging van de auto ..............159
Service en onderhoud ................206
Technische gegevens ................209
Klantinformatie ........................... 218
Trefwoordenlijst ......................... 222Inhoud
Inleiding3Uw autogegevens
Voer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Deze informatie is beschikbaar in de
hoofdstukken "Service en onder‐ houd" en "Technische gegevens",
alsmede op het typeplaatje.
Inleiding Uw auto is de intelligente combinatievan vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen be‐
dienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wet‐
geving van het land waarin u zich be‐ vindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Als u de beschrijving in deze handlei‐ ding negeert, kan dit van invloed zijn
op de garantie.
Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij
uw Opel Service Partner aan.
Elke Opel Service Partner biedt u eer‐
steklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze
handleiding
● Deze handleiding geeft een om‐ schrijving van alle voor dit model
beschikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties,niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van eenmodelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.
● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de af‐
zonderlijke paragrafen geeft aan
waar u de informatie die u zoekt
kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● In deze gebruikershandleiding worden linksgestuurde auto's ge‐toond. De bediening van rechts‐
gestuurde auto's is vergelijkbaar.
● In de gebruikershandleiding wordt de motoraanduiding ge‐
hanteerd. De bijbehorende
marktaanduiding en productie‐
code vindt u in de paragraaf
"Technische gegevens".
● Richtingaanduidingen in de be‐ schrijvingen, zoals links, rechts,
voor of achter moeten altijd met
de blik in de rijrichting worden ge‐
zien.
Instrumenten en bedieningsorganen73Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................74
Stuurwielverstelling ...................74
Stuurbedieningsknoppen ...........74
Claxon ....................................... 74
Wis-/wasinstallatie voorruit ........75
Wis-/wasinstallatie achterruit .....76
Buitentemperatuur .....................77
Klok ........................................... 78
Elektrische aansluitingen ...........79
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................80
Instrumentengroep ....................80
Snelheidsmeter ......................... 80
Kilometerteller ........................... 80
Dagteller .................................... 81
Toerenteller ............................... 81
Brandstofmeter .......................... 81
Service-display .......................... 82
Versnellingsbakdisplay ..............82
Controlelampen ......................... 82
Richtingaanwijzer ......................84
Gordelverklikker ........................85
Airbag en gordelspanners .........85
Airbag-deactivering ...................85Laadsysteem ............................. 86
Storingsindicatielamp ................86
Service-indicatie ........................86
Remsysteem ............................. 86
Elektrische handrem ..................87
Elektrische handrem defect .......87
Antiblokkeersysteem (ABS) .......87
Opschakelen ............................. 87
Aandrijving op alle wielen ..........88
SPORT-modus .......................... 88
Systeem voor gecontroleerde afdaling ..................................... 88
Stuurbekrachtiging ....................88
Ultrasoonparkeerhulp ................88
Elektronische stabiliteitsregeling ....................88
Elektronische stabiliteitsregeling UIT .............89
Koelvloeistoftemperatuur ...........89
Voorverwarming ........................89
Roetfilter .................................... 89
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 90
Motorolie verversen ...................90
Motoroliepeil laag ......................91
Brandstofbesparingsmodus .......91
Te laag brandstofpeil .................91
Brandstoffilter aftappen .............91Startbeveiliging .......................... 91
Motorvermogen verminderd ......91
Rem intrappen ........................... 92
Grootlicht ................................... 92
Automatische koplamphoogteregeling ...........92
Mistlamp .................................... 92
Mistachterlicht ........................... 92
Cruise control ............................ 92
Snelheidswaarschuwing ............92
Controlelampje aanhanger ........92
Portier open ............................... 92
Diefstalalarmsysteem ................93
Informatiedisplays ........................93
Driver Information Center ..........93
Board-Info-Display .....................93
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................... 96
Boordinformatie ......................... 101
Geluidssignalen .......................101
Bandenspanning .....................102
Tripcomputer .............................. 102
Boordcomputer op Board-Info-Display ................. 102
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info-
Display .................................... 104
82Instrumenten en bedieningsorganenDoor brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud. Inhou‐
den 3 216.
Service-display Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven
vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Motorolie verversen 3 90.
Service-informatie 3 206.
Versnellingsbakdisplay
Het versnellingsbakdisplay verschijnt op het Driver Information Center
3 93, in het midden van de instru‐
mentengroep.
Toont de modus of geselecteerde
versnelling bij automatische versnel‐
lingsbak.
P:parkeerstandR:achteruitversnellingN:neutrale standD:rijstand (automatische modus)1-6:geselecteerde versnelling in
handgeschakelde modus
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de
plaats van de controlelampjes varië‐
ren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Controlelampjes op het
instrumentenbord
86Instrumenten en bedieningsorganenLaadsysteemp brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor. Werkplaats raadplegen
als het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motor
Stop de auto en schakel de motor uit.
Accu wordt niet geladen. Motorkoe‐
ling wordt mogelijk onderbroken. De rembekrachtiger werkt eventueel niet
meer.
Onderbreek uw reis onmiddellijk.
Sleutel lostrekken en staat en span‐
ning van aandrijfriem controleren
voordat u een werkplaats raadpleegt.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Kan onderweg kort branden, dit is
normaal en duidt niet op een sys‐
teemstoring.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Brandstofverbruik en rijgedrag wor‐
den mogelijk slechter. Onmiddellijk
hulp van een werkplaats inroepen.
Controlelampje Z brandt ook bij een
storing in het roetfilter 3 131 of de
automatische versnellingsbak 3 140.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Controleren of de tankdop geheel
vastgeschroefd is 3 153.
Knippert bij een draaiende motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken 3 132. Gas terug‐
nemen totdat de lamp niet meer knip‐
pert. Onmiddellijk hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie
g brandt geel.
Brandt bij een draaiende motor om
een stopring in de motor of de trans‐
missie-elektronica aan te geven. Deelektronica schakelt over op een
noodprogramma, het brandstofver‐
bruik kan toenemen en het rijgedrag
kan slechter worden.
In sommige gevallen kan de storing
worden verholpen door de motor uit
en weer in te schakelen. Als g na
het opnieuw starten van de motor
weer brandt, vergt de auto wellicht
onderhoud.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Remsysteem
R brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor. Stoppen en werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Controlelamp R licht op als de elek‐
trische handrem wordt aangetrokken
en dooft wanneer deze wordt losge‐
zet 3 145.
116KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............116
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................116
Airconditioning ......................... 117
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 118
Luchtroosters ............................. 122
Verstelbare luchtroosters ........122
Vaste luchtroosters ..................122
Onderhoud ................................. 123
Luchtinlaat ............................... 123
Pollenfilter ................................ 123
Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 123
Service .................................... 123Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● Temperatuur
● Luchtverdeling
● Luchtdebiet
● Ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 32.
Verwarmde stoelen ß 3 40.
TemperatuurRood:warmBlauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling
M:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersL:naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK:naar de voetenruimtes en naar
de voorruitJ:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesl:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtdebiet
Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten.
Klimaatregeling123Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaatopeningen naar de mo‐ torruimte onder aan de voorkant van
de voorruit moeten voor voldoende
luchttoevoer vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Filtering lucht
passagierscompartiment
Een partikelfilter verwijdert stof, roet,
stuifmeel en sporen uit de lucht van
de passagiersruimte.
Actief koolstoffilter Aanvullend op het partikelfilter ver‐
mindert het actieve-koolstoffilter on‐
aangename geuren.
Airconditioning regelmatig aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goedblijft werken, moet de koeling een‐
maal per week, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest
206Service en onderhoudService en
onderhoudAlgemene informatie ..................206
Service-informatie ...................206
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............207
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................207Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Service-display 3 82.
Europese service-intervallen Grote beurt
Aan het voertuig moet om de
30.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt wel‐ licht een korter onderhoudsinterval.
De Europese service-intervallen gel‐
den voor de volgende landen:Andorra, België, Bosnië-Herzego‐ vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Lux‐ emburg, Macedonië, Malta, Montene‐gro, Nederland, Noorwegen, Oosten‐
rijk, Polen, Portugal, Roemenië, Ser‐
vië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechische Republiek, Zweden, Zwitserland.
Service-display 3 82.
Internationale service-intervallen Grote beurt
Aan het voertuig moet om de
15.000 km of na 1 jaar onderhoud ge‐ pleegd worden, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
De internationale service-intervallen
gelden voor de landen die niet tot de groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden op‐
gesteld.
Service-display 3 82.