Page 17 of 122

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-2
3
DAU10473
Contactslot/stuurslotVia het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssy-
stemen bediend en wordt het stuur ver-
grendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.OPMERKINGGebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU26812
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, de
achterlichten, de kentekenverlichting en deparkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet
worden uitgenomen.
OPMERKINGDe koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
draaid.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10693
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”. Houd
de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
P
ON
OFF
LOCK
1. Drukken.
2. Draaien.12
U1MDD1D0.book Page 2 Tuesday, June 10, 2014 4:32 PM
Page 18 of 122

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-3
3
Om het stuur te ontgrendelenDruk de sleutel in het contactslot en draai
deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hier-
bij ingedrukt.
DAU39461
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en de achterlich-
ten, de kentekenverlichting en de parkeer-
lichten branden. De alarmverlichting en
richtingaanwijzers kunnen worden inge-
schakeld, maar alle andere elektrische sy-
stemen zijn uit. De sleutel kan worden
uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar “ ” te kunnen draaien.
LET OP
DCA11021
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontla-
den raken.
DAU49396
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes
1. Drukken.
2. Draaien.12
1. Controlelampje startblokkering Ž
2. Controlelampje stopmodus Ž
3. Waarschuwingslampje YCC-S-
systeem Ž
4. Terugschakelcontrolelampje Ž
5. Controlelampje linker
richtingaanwijzers Ž
6. Waarschuwingslampje motorstoring Ž
7. Waarschuwingslampje olieniveau Ž
8. Vrijstandcontrolelampje Ž
9. Controlelampje grootlicht Ž
10.ABS-waarschuwingslampje Ž
11.Controlelampje rechter
richtingaanwijzers Ž
12.Waarschuwingslampje elektronisch verstel-
baar veringsysteem Ž
14.Controlelampjes cruise control
GEARN
25
A.TEMP ˚C
Lo
C.TEMP ˚C
0:06
TIME TRIP
1234
5
11
6
10
7
13
12
14
9
8
ABS
U1MDD1D0.book Page 3 Tuesday, June 10, 2014 4:32 PM
Page 19 of 122

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-4
3
DAU11031
Controlelampjes
richtingaanwijzers “ ” en “ ”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11124
Waarschuwingslampje olieniveau “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
OPMERKINGBij een voldoende hoog olieniveau kan het
waarschuwingslampje soms toch knippe-
ren bij rijden op een helling of bij plotseling
afremmen of optrekken, er is dan echter
geen sprake van een storing.
DAU11381
Controlelampjes cruise control
Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking
van deze controlelampjes.
DAU11535
Waarschuwingslampje
motorstoring“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer er een probleem wordt
aangegeven in het elektrisch circuit dat de
motor controleert. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren. (Zie pagina 3-23 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesy-
steem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAU51662
ABS-waarschuwingslampje “ ”
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande geval-
len zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 3-29 voor uitleg over de wer-
king van het ABS-systeem.)
WAARSCHUWING
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of
ABS
U1MDD1D0.book Page 4 Tuesday, June 10, 2014 4:32 PM
Page 20 of 122

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-5
3
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar con-
ventioneel remmen. Als een van de bo-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat branden, rij dan extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
systeem en de elektrische circuits zo
snel mogelijk door een Yamaha dealer
controleren.OPMERKINGAls de startknop wordt ingedrukt terwijl de
motor draait gaat het ABS-waarschu-
wingslampje branden, maar dit duidt niet
op een storing.
DAU54261
Controlelampje tractieregeling “TCS”
Dit controlelampje knippert wanneer de
tractieregeling is ingeschakeld en brandt
wanneer de tractieregeling is ingeschakeld.
Het elektrisch circuit voor het lampje kan
worden gecontroleerd door de sleutel naar
“ON” te draaien. Het lampje moet enkele
seconden oplichten en dan uitgaan.Als het lampje niet oplicht wanneer de sleu-
tel naar “ON” wordt gedraaid of blijft bran-
den, vraag dan uw Yamaha dealer om het
elektrisch circuit na te zien.
Als de tractieregeling tijdens het rijden
wordt uitgeschakeld, gaan het controle-
lampje en het waarschuwingslampje mo-
torstoring branden. (Zie pagina 3-30 voor
uitleg over de werking van de tractierege-
ling.)
Probeer in dat geval om de tractieregeling
en de lampjes terug te stellen door de pro-
cedures in “Terugstellen” op pagina 3-31 te
volgen.
DAU55392
Waarschuwingslampje elektronisch ver-
stelbaar veringsysteem “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
een storing wordt gedetecteerd in het elek-
tronisch verstelbare veringsysteem.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAU55431
Terugschakelcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje knippert wanneer de
versnelling te hoog is voor de snelheid van
de machine.
Om schade aan de YCC-S-koppeling te
voorkomen, gaat het terugschakelcontrole-
lampje knipperen als het nodig is om terug
te schakelen. Als dit gebeurt, schakel dan
terug totdat het controlelampje stopt met
knipperen.
1. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
2. Controlelampje tractieregeling “TCS”
NA.TEM
P
C.TEM
P
TIME T
R
2
1
U1MDD1D0.book Page 5 Tuesday, June 10, 2014 4:32 PM
Page 21 of 122

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-6
3
DAU55442
Waarschuwingslampje YCC-S-
systeem “ ”
Als dit waarschuwingslampje tijdens het rij-
den gaat branden, is het YCC-S-systeem
mogelijk defect. Als dit gebeurt:
kan het onmogelijk zijn om uit de hui-
dige versnelling te schakelen.
kan de koppeling in aangrijping blij-
ven, waardoor de machine bij het
stoppen met een schok tot stilstand
kan komen.
Breng de machine op een veilig moment tot
stilstand en parkeer hem op een veilige
plaats. Laat een Yamaha dealer het
YCC-S-systeem controleren.OPMERKINGOm de machine na het stoppen te kunnen
verplaatsen terwijl schakelen met de scha-
kelhendel of het schakelpedaal niet moge-
lijk is, kunt u het volgende doen:
Plaats de machine op de middenbok en
druk vervolgens, terwijl u het achterwiel
ronddraait, de schakelpedaalstang en het
scharnierpunt hiervan naar voren totdat de
versnellingsbak in de vrijstand staat.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAU55451
Controlelampje stopmodus “ ”
Dit controlelampje gaat branden wanneer
de stopmodus wordt geactiveerd.
Als in de stopmodus niet kan worden terug-
geschakeld, gaat het controlelampje knip-
peren.Zie pagina 3-26 voor een uitleg over de
stopmodus.
DAU54681
Controlelampje startblokkering“”
Het elektrisch circuit voor het controle-
lampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controle-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem. (Zie pagina 3-23 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesy-
steem.)
1. Scharnierpunt schakelpedaalstang
2. Stang schakelpedaal
1
2
U1MDD1D0.book Page 6 Tuesday, June 10, 2014 4:32 PM
Page 22 of 122

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-7
3
DAU55381
Cruise controlDit model is uitgerust met cruise control,
dat een ingestelde kruissnelheid handhaaft.
De cruise control werkt alleen wanneer u
rijdt in de 3e versnelling bij snelheden tus-
sen ongeveer 50 km/h (31 mi/h) en 160
km/h (100 mi/h), of in de 4e of 5e versnel-
ling bij snelheden tussen ongeveer 50 km/h
(31 mi/h) en 180 km/h (112 mi/h).
WAARSCHUWING
DWA16341
Onjuist gebruik van de cruise con-
trol kan leiden tot verlies van de
controle over de machine met mo-
gelijk een ongeval tot gevolg. Ge-
bruik geen cruise control in druk
verkeer, slechte weersomstandig-
heden of op bochtige, gladde, heu-
velachtige of slechte wegen of
grindwegen.
Wanneer u heuvelopwaarts of heu-
velafwaarts rijdt, kan de cruise con-
trol de ingestelde kruissnelheid
mogelijk niet aanhouden.
Wanneer u de cruise control niet
gebruikt, moet u deze uitschakelen
om te voorkomen dat u deze per
ongeluk inschakelt. Controleer of
het controlelampje voor cruise
control “ ” uit is.
Cruise control activeren en instellen
1. Druk op de aan-uitschakelaar voor de
cruise control “ ” links op het stuur.
Het controlelampje voor cruise
control “ ” gaat aan.
2. Druk op de “SET–”-zijde van de instel-
schakelaar voor cruise control om de
cruise control te activeren. De huidige
rijsnelheid wordt ingesteld als de
kruissnelheid. Het controlelampje
voor de cruise-controlinstelling “SET”
gaat aan.OPMERKINGWanneer het
terugschakelcontrolelampje Ž knippert,
kunt u de cruise control niet activeren.
1. Controlelampje cruise control Ž
2. Controlelampje cruise-controlinstelling
1. Instelschakelaar cruise control
2. Aan-uitschakelaar cruise control Ž
NA.TEM
P
C.TEM
P
TIME T
R
2
1
1
2
1. Aan-uitschakelaar cruise control “ ”
2. Controlelampje cruise control “ ”
2
1
U1MDD1D0.book Page 7 Tuesday, June 10, 2014 4:32 PM
Page 23 of 122

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-8
3
De ingestelde kruissnelheid aanpassen
Terwijl de cruise control in werking is, drukt
u op de “RES+”-zijde van de instelschake-
laar voor cruise control om de ingestelde
kruissnelheid te verhogen of op de “SET–”-
zijde om de ingestelde kruissnelheid te ver-
lagen.OPMERKINGWanneer u de instelschakelaar eenmaal in-
drukt, wordt de snelheid in stappen van on-
geveer 2.0 km/h (1.2 mi/h) verhoogd.
de instelschakelaar voor cruise control in-gedrukt houdt, wordt de snelheid continu
verhoogd of verlaagd totdat u de schake-
laar weer loslaat.
U kunt de rijsnelheid ook handmatig verho-
gen met de gasgreep. Nadat u gas hebt ge-
geven, kunt u een nieuwe kruissnelheid
de van de instelschakelaar. Als u geen
nieuwe kruissnelheid instelt en gas terug-
neemt, remt de machine af tot de eerder in-
gestelde kruissnelheid.
Cruise control uitschakelen
Voer een van de volgende handelingen uit
om de ingestelde kruissnelheid te annule-
ren. Het controlelampje “SET” gaat uit.
Draai de gasgreep voorbij de gesloten
stand in de deceleratierichting.Bekrachtig de voor- of achterrem.
Bedien de handschakelhendel.
Bedien het schakelpedaal.
Druk op de aan-uitschakelaar om de cruise
control uit te zetten. Het
controlelampje “ ” en controlelampje
“SET” gaan uit.
OPMERKINGDe rijsnelheid gaat dalen zodra cruise con-
trol wordt uitgeschakeld, als tenminste niet
aan de gasgreep wordt gedraaid.De hervattingsfunctie gebruiken
Druk op de “RES+”-zijde van de instelscha-
kelaar voor cruise control om de cruise
control opnieuw te activeren. De rijsnelheid
keert dan terug naar de eerder ingestelde
kruissnelheid. Het controlelampje “SET”
gaat aan.
WAARSCHUWING
DWA16351
Het is gevaarlijk de hervattingsfunctie te
gebruiken wanneer de eerder ingestelde
kruissnelheid te hoog is voor de huidige
omstandigheden.
1. Instelschakelaar cruise control
“RES+/SET–”
2. Terugschakelcontrolelampje “ ”
3. Controlelampje cruise-controlinstelling
“SET”
2
3
1
1. Gesloten stand
2. Uitschakelrichting cruise control
2
1
U1MDD1D0.book Page 8 Tuesday, June 10, 2014 4:32 PM
Page 24 of 122

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-9
3
OPMERKINGDe hervattingsfunctie werkt alleen
wanneer u rijdt in de 3e versnelling bij
snelheden tussen ongeveer 50 km/h
(31 mi/h) en 160 km/h (100 mi/h), of in
de 4e of 5e versnelling bij snelheden
tussen ongeveer 50 km/h (31 mi/h) en
180 km/h (112 mi/h).
Wanneer u drukt op de aan-uitscha-
kelaar terwijl het de cruise control in
werking is, wordt de cruise control
volledig uitgeschakeld en wordt de
eerder ingestelde kruissnelheid ge-
wist. U kunt de hervattingsfunctie pas
weer gebruiken nadat u een nieuwe
kruissnelheid hebt ingesteld.Automatische uitschakeling van cruisecontrolDe cruise control voor dit model wordt
elektronisch geregeld en is gekoppeld aan
de andere regelsystemen. De cruise control
wordt onder de volgende omstandigheden
automatisch uitgeschakeld:
De cruise control kan de ingestelde
kruissnelheid niet aanhouden.
Er is een wielslip of wielspin gedetec-
teerd. (Als de tractieregeling niet is uit-
geschakeld, werkt de tractieregeling
nog.)De startschakelaar/noodstopschake-
laar wordt in de stand “ ” gezet.
De motor slaat af.
De zijstandaard wordt omlaag gezet.
Als u rijdt met een ingestelde kruissnelheid
en de cruise control wordt uitgeschakeld
onder de bovenstaande omstandigheden,
gaat het controlelampje “ ” uit en knip-
pert het controlelampje “SET” gedurende 4
seconden, waarna dit uitgaat.
Als u niet rijdt met een ingestelde kruissnel-
heid en de startschakelaar/noodstopscha-
kelaar wordt in de stand “ ” gezet, de
motor slaat af of de zijstandaard wordt om-
laag gezet, gaat het controlelampje “ ” uit
(het controlelampje “SET” knippert niet).
Als de cruise control automatisch wordt uit-
geschakeld, moet u stoppen en controleren
of de machine in goede staat verkeert.
Voordat u de cruise control opnieuw ge-
bruikt, moet u deze inschakelen met de
aan-uitschakelaar.
OPMERKINGIn bepaalde gevallen kan de cruise control
de ingestelde kruissnelheid mogelijk niet
aanhouden wanneer u heuvelopwaarts of
heuvelafwaarts rijdt met de machine.
Wanneer u heuvelopwaarts rijdt met
de machine, kan de werkelijke rijsnel-
heid lager worden dan de ingesteldekruissnelheid. Als dit gebeurt, accele-
reert u met de gasgreep tot de ge-
wenste rijsnelheid.
Wanneer u heuvelafwaarts rijdt met de
machine, kan de werkelijke rijsnelheid
hoger worden dan de ingestelde
kruissnelheid. Als dit gebeurt, kunt u
de instelschakelaar niet gebruiken om
de ingestelde kruissnelheid aan te
passen. Als u de rijsnelheid wilt verla-
gen, gebruikt u de remmen. Wanneer
u de remmen gebruikt, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
U1MDD1D0.book Page 9 Tuesday, June 10, 2014 4:32 PM