Page 105 of 271

103
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
F
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Resetten
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist is.
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen van
een of meer wielen, moet u het systeem resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop attent
te maken.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
7
Veiligheid
Page 106 of 271

104
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact (contact in de stand " ON"
of de modus " ON") en stilstaande auto.
F
O
pen het dashboardkastje.
F
D
ruk op de resetknop.
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd als
referentiewaarden. F
Als dit verklikkerlampje driemaal
knippert op het instrumentenpaneel,
wordt het resetten uitgevoerd.
F Wacht enkele minuten alvorens het contact af te zetten (contact in de stand " ACC" of
" LOCK ", of de modus " OFF").
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en
vervolgens blijft branden, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem mag niet worden gereset
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Veiligheid
Page 107 of 271

105
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP: Electronic Stability Control) dat de
volgende systemen omvat:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar,
-
d
e noodremassistentie,
-
d
e antispinregeling (TRC),
-
de
dynamische stabiliteitscontrole.
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Noodremassistentie
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (TRC)
Dit systeem verbetert de tractie door het
doorspinnen van de wielen te beperken met
behulp van de remmen van de aangedreven
wielen en de motor. Het zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
7
Veiligheid
Page 108 of 271

106
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal, duidt
dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto zou
kunnen verliezen.
Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal,
duidt dit op een storing in het ABS-
systeem, waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto
zou kunnen verliezen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaarZorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Stop onmiddellijk op een veilige plaats.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (TRC)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Als het ESP-systeem ingrijpt,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen in
combinatie met een geluidssignaal.
Als het TRC-systeem ingrijpt,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
Page 109 of 271

107
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Het TRC- en het ESP-systeem zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen, en de naleving van
de werkplaatsprocedures van het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, mul zand,...) kan
het nuttig zijn het ESP- en het TRC-systeem uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Storing
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.F
D
ruk kort op deze knop.
Dit verklikkerlampje gaat branden:
het TRC-systeem grijpt niet meer in
op de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het TRC- en het ESP-systeem worden
automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart. F
D
ruk nogmaals op de knop om
de systemen handmatig weer in
te schakelen. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal, duidt dit op een
storing in het systeem.
Rijd voorzichtig en rustig en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Uitschakelen van alleen het TRC-systeem
Uitschakelen van het TRC- en het ESP-systeem
F Druk, ter wijl de auto stilstaat ,
langer dan 3 seconden op deze knop.
Deze verklikkerlampjes
gaan branden: het TRC- en
het ESP-systeem grijpen
niet meer in op de werking
van de motor. Als alleen het TRC-systeem is uitgeschakeld,
wordt dit weer ingeschakeld als de
wagensnelheid toeneemt.
Als het TRC- en het ESP-systeem beide zijn
uitgeschakeld, worden ze niet automatisch
weer ingeschakeld als de wagensnelheid
toeneemt.
7
Veiligheid
Page 110 of 271

108
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Active City Brake
Active City Brake is een rijhulpfunctie die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen of de snelheid van een frontale aanrijding te verminderen
wanneer de bestuurder niet of te laat ingrijpt (te laat intrappen van het rempedaal).Dit systeem is ontwikkeld om de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het
verkeer in de gaten blijven houden en de
afstand tot en de snelheid van andere
weggebruikers blijven inschatten.
Active City Brake is slechts een
hulpsysteem; de bestuurder moet altijd
attent blijven.
Bekijk de lasersensor nooit met een
optisch instrument (vergrootglas,
microscoop enz.) op een afstand van
minder dan 10
cm: kans op oogletsel. Dit automatische noodremsysteem
remt later af dan de bestuurder normaal
gesproken zou doen. Het systeem
grijpt dus alleen in als de kans op een
aanrijding groot is.
Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een lasersensor en
een camera boven aan de voorruit voertuigen
die in dezelfde richting rijden of die vóór de
auto stilstaan.
Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af
om de snelheid van de aanrijding te beperken
of om te helpen de aanrijding met de voorligger
te voorkomen.
Voorwaarden voor
activering
Active City Brake werkt als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
● de motor draait,
● de
auto rijdt vooruit,
● de
wagensnelheid ligt tussen 15 en
1
40 km/h voor het geven van
waarschuwingen ; het snelheidsverschil
tussen uw auto en de voorligger is groter
dan ongeveer 15
km/h,
● de
wagensnelheid ligt tussen ongeveer
3
0 en 80 km/h voor de hulp bij het
remmen ; het snelheidsverschil tussen
uw auto en de voorligger is groter dan
ongeveer 30
km/h,
● de
wagensnelheid ligt tussen ongeveer
1
0 en 80 km/h voor het automatisch
remmen ; het snelheidsverschil tussen
uw auto en de voorligger is groter dan
ongeveer 10
km/h,
● de
remhulpsystemen (ABS, EBD, BAS) zijn
n
iet defect,
● de
stabiliteitscontrolesystemen (TRC, ESP)
z
ijn niet uitgeschakeld of defect,
● de
auto maakt geen scherpe bocht,
● het
systeem is de laatste 10 seconden niet
i
n werking getreden.
Veiligheid
Page 111 of 271

109
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Inschakelen
Druk op de knop; op het
instrumentenpaneel gaat dit
verklikkerlampje branden.
Werking
Het systeem kent drie verschillende werkwijzen:
● Waarschuwing : als er een kans op
een aanrijding met een voertuig wordt
gedetecteerd, gaat er een verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel branden en
klinkt er een geluidssignaal. Het moment
van waarschuwen kan worden ingesteld.
● Hulp bij het remmen : vergroot de
remkracht als de bestuurder het rempedaal
intrapt, uitsluitend wanneer er een kans op
een aanrijding wordt gedetecteerd.
● Automatisch remmen : als uw auto
te dicht bij een voorligger komt of de
voorligger te snel nadert, remt de auto
automatisch af om de snelheid van de
aanrijding te beperken. De aanrijding kan
automatisch worden voorkomen als het
snelheidsverschil tussen uw auto en de
voorligger niet groter is dan 30
km/h.
U wordt dan gewaarschuwd door
het branden van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal. Het automatische noodremsysteem kan de auto
volledig tot stilstand brengen als dit nodig is.
De remlichten van uw auto gaan branden om
andere weggebruikers te waarschuwen. Het ingrijpen van het systeem kan ook
tot gevolg hebben dat de motor afslaat,
behalve als de bestuurder tijdens het
automatische remmen snel genoeg het
koppelingspedaal intrapt.
7
Veiligheid
Page 112 of 271
110
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Instellen van het moment van waarschuwen
Druk meerdere keren
achtereenvolgend op deze knop om
door de niveaus te scrollen.
De standaardinstelling is "Normaal".
U kunt het moment waarop u wordt gewaarschuwd voor een dreigende aanrijding instellen.
U kunt kiezen uit drie niveaus:
-
"
Ver", om vroegtijdig gewaarschuwd te worden (voorzichtige rijstijl).
-
"Normaal".
-
"
Dichtbij", om later gewaarschuwd te worden (sportieve rijstijl).
Uitschakelen
Druk nogmaals op de knop;
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
De status van het systeem wordt bij het
afzetten van het contact opgeslagen.
Veiligheid