Page 89 of 271

87
108_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Snelheidsbegrenzer (e-VTi 68-motor)
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig en is bij elke snelheid van
de auto mogelijk. Maar als u langzamer dan
30
km/h rijdt, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen.
Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens via de schakelaar.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat om terug te keren naar de ingestelde
maximumsnelheid het gaspedaal los tot de
wagensnelheid weer beneden de ingestelde
snelheid ligt.
De ingestelde maximumsnelheid wordt
bij het afzetten van het contact gewist.
Bediening aan de stuurkolom
De bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer bevinden zich op deze
schakelaar aan de stuurkolom.
1.
I
n-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer: door op het uiteinde
van de schakelaar te drukken.
2.
I
nstellen van de snelheid, en vervolgens
V
erlagen van de waarde: door de
schakelaar omlaag te bewegen.
3.
H
ervatten van de snelheidsbegrenzing
V
erhogen van de waarde: door de
schakelaar omhoog te bewegen.
4.
O
nderbreken van de snelheidsbegrenzing:
door de schakelaar naar u toe te bewegen.
Weergave op het instrumentenpaneel
De informatie wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5.
Sn
elheidsbegrenzer ingeschakeld/
onderbroken.
6.
I
ngestelde snelheid.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen. Als u andere gegevens wilt bekijken
(zoals de informatie over het traject A
), wordt
de informatie van de snelheidsbegrenzer
automatisch na ongeveer zes seconden weer
weergegeven.
5
Rijden
Page 90 of 271

88
108_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
F Druk op het uiteinde van de schakelaar: de snelheidsbegrenzer is ingeschakeld.
F
V
erhoog of verlaag de wagensnelheid om
de gewenste snelheid te bereiken.
F
B
eweeg de schakelaar omlaag om de
snelheid op te slaan.
D
e snelheid waarop u rijdt op het moment
dat u de schakelaar loslaat, wordt de
ingestelde snelheid.
Instellen van de
maximumsnelheid (instelling)
U kunt de ingestelde snelheid wijzigen door de
schakelaar te bedienen:
-
b
eweeg de schakelaar omhoog om de
snelheid te verhogen,
-
b
eweeg de schakelaar omlaag om de
snelheid te verlagen.
Door de schakelaar kort omhoog of omlaag
te bewegen wordt de snelheid gewijzigd
met + of - 1
km/h.
Door de schakelaar enige tijd omhoog of
omlaag te houden wordt de snelheid gewijzigd
met + of - 5
km/h.
Inschakelen
Dit verklikkerlampje brandt op het
instrumentenpaneel.
Onderbreken
F U kunt de werking van de snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken
door de schakelaar naar u toe te bewegen.
F
B
eweeg de schakelaar omhoog om
de snelheidsbegrenzer met dezelfde
ingestelde snelheid weer in te schakelen.
Rijden
Page 91 of 271

89
108_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Uitschakelen
F Druk op het uiteinde van de schakelaar. De informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Storing
Het branden van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel wijst op
een storing in de snelheidsbegrenzer.
Bij gebruik van matten die niet zijn
goedgekeurd door PEUGEOT kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
worden gehinderd.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
controleer of de mat goed bevestigd is,- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal met kracht in tot
voorbij het zware punt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsbegrenzer wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als de ingestelde snelheid zonder
ingreep van de bestuurder wordt
overschreden (bijvoorbeeld in een
steile afdaling), knippert de snelheid in
combinatie met een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid weer is gedaald
tot beneden de ingestelde snelheid, werkt
de snelheidsbegrenzer weer en stopt het
knipperen van de snelheid.
5
Rijden
Page 92 of 271

90
108_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.De achteruitrijcamera is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven. De beelden van de camera worden uitsluitend
op de touchscreen weergegeven, waarbij het
uiteinde van de achterbumper (rode lijn) en de
globale rijrichting van de auto (blauwe lijnen)
worden aangegeven.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Het gezichtsveld van de camera is beperkt:
voor werpen die zich in de directe nabijheid
van de bumper of eronder bevinden, zijn niet
zichtbaar.
De groothoeklens van de camera vervormt het
beeld dat op het scherm wordt weergegeven:
de op het scherm zichtbare afstanden kunnen
afwijken van de werkelijke afstanden. Deze
vervorming is afhankelijk van de belading van
de auto en de hellingsgraad van de weg.
Wassen met een hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30
cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger
en de lens van de camera. Kijk bij het achteruitrijden niet alleen op
het scherm.
Rijden
Page 93 of 271

91
108_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem detecteert met behulp van een camera, die ononderbroken en onderbroken strepen herkent, het ongewenst overschrijden van een
rijstrookmarkering.
Om uw veiligheid te verbeteren analyseert de camera de beelden en waarschuwt het systeem u wanneer de auto de rijstrook dreigt te verlaten (bij een
wagensnelheid hoger dan 50 km/h). Zo kunnen de gevolgen van een eventuele verslapping van de aandacht worden beperkt.
Dit systeem is met name geschikt voor gebruik op snelwegen en autowegen.
Het Lane Departure Warning System is
een hulpmiddel voor de bestuurder, die
desondanks waakzaam moet blijven.
Houd u aan de verkeersregels en las
elke twee uur een pauze in.
Activering
F Druk op deze toets op het stuur wiel.
Signalering
U wordt gewaarschuwd door middel van
een geluidssignaal en het branden van een
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.Er worden geen waarschuwingen
gegeven zolang de richtingaanwijzers
zijn ingeschakeld en tot ongeveer
20
seconden na het uitschakelen van
de richtingaanwijzers.
5
Rijden
Page 94 of 271

92
108_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Uitschakelen
Storing
Weergave op het
instrumentenpaneel
Weergave op het instrumentenpaneelUitleg
De functie is ingeschakeld (groen verklikkerlampje).
Het systeem heeft de rijstrookmarkering gedetecteerd (groen
verklikkerlampje).
Het systeem waarschuwt u voor het overschrijden van een
rijstrookmarkering (groen en oranje verklikkerlampje).
Als dit verklikkerlampje brandt, klinkt ook een geluidssignaal.
De detectie van rijstrookmarkeringen kan worden verstoord:
-
a
ls de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen,
-
a
ls de voorruit vuil is,
-
o
nder bepaalde extreme meteorologische omstandigheden: mist, zware regen,
sneeuw, fel zonlicht of rechtstreekse blootstelling aan de zon (laagstaande zon,
uitrijden van een tunnel enz.) en schaduwen. F
D
ruk opnieuw op de toets.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
In het geval van een storing gaat dit
(oranje) verklikkerlampje branden op
het instrumentenpaneel.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 95 of 271

93
108_nl_Chap06_visibilite_ed01-2015
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende standen
om de zichtbaarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen aan de
omgeving:
-
p
arkeerlicht: om gezien te worden,
-
d
imlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
-
g
rootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
-
e
en mistachterlicht,
-
m
istlampen vóór,
-
d
agrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag. Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken
in een land waarin het verkeer aan
de andere kant van de weg rijdt,
moet de afstelling van de dimlichten
worden gewijzigd om te voorkomen dat
tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
6
Zicht
Page 96 of 271
94
108_nl_Chap06_visibilite_ed01-2015
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Uitvoering met automatische inschakeling
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit / Verlichting overdag.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.Automatische verlichting.
Grootlichtschakelaar
Duw als het dimlicht is ingeschakeld de
hendel naar voren om over te schakelen naar
grootlicht. Trek de hendel naar u toe om weer
over te schakelen naar dimlicht.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Zicht