Page 89 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen87Dagteller
W geeft de gemeten afstand weer
sinds de laatste reset.
De auto is uitgevoerd met twee dag‐
tellers voor verschillende tochten. Se‐ lecteer pagina W1 of pagina W2
door aan het stelwiel op de richting‐
aanwijzer te draaien.
Beide dagtellers kunnen na het in‐
schakelen van het contact worden te‐
ruggezet: selecteer de betreffende
pagina, houd de terugzetknop gedu‐
rende enkele seconden ingedrukt of
druk op de richtingaanwijzer op de
toets SET/CLR .
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Driver Information Center 3 97.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling omwille van het brandstofverbruik zo veel mogelijkmet een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Page 90 of 255

88Instrumenten en bedieningsorganen
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker gedeelte=motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte=normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte=koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
De resterende levensduur van de olie
verschijnt op het Informatie- menu
voertuig .
U selecteert het menu en de functie met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Om de resterende levensduur van de motorolie te bekijken:
Page 91 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen89
Druk op de knop MENU om
Informatie- menu voertuig X te kie‐
zen.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Druk voor het resetten op de toets
SET/CLR . Daarom moet het contact
aanstaan terwijl de motor niet draait.
Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver In‐
formation Centre. Laat de motorolie
en het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 97.
Service-informatie 3 230.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren. Bij het inschake‐
len van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood=gevaar, belang‐
rijke herinneringGeel=waarschuwing,
aanwijzing, storingGroen=inschakelbevesti‐
gingblauw=inschakelbevesti‐
gingWit=inschakelbevesti‐
ging
Page 92 of 255
90Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 93 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen91
Controlelampen in de
middenconsole
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 192, zeke‐
ringen 3 200.
Richtingaanwijzers 3 119.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de voorstoelen X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐
rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Airbags, gordelspanners en rolbeugels v brandt rood.Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Als deze niet oplicht, niet
na 4 seconden dooft of onderweg op‐ licht, is er een storing in het airbag‐
systeem, in de gordelspanner of de
pop-up rolbeugels. Bij een ongeval
werken de airbags, de gordelspan‐
ners en de rolbeugels wellicht niet.
Bij activering van de gordelspanners, airbags of pop-up rolbeugels brandt
v continu.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Airbagsysteem, gordelspanners
3 58, 3 55. Koprolbeveiliging 3 44.
Airbag-deactivering
V brandt geel.
Brandt ong. 60 seconden na het in‐
schakelen van het contact. Airbag voorpassagier is geactiveerd.
Page 94 of 255

92Instrumenten en bedieningsorganen
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 63.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is
te laag 3 189.9
Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 147.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt
Rempedaal moet worden ingetrapt om de elektrische handrem los te zet‐
ten 3 147.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop-startsysteem 3 137.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 17,
3 136.
Page 95 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen93
Bij sommige versies verschijnt het be‐richt Pedaal intrappen op het bestuur‐dersinformatiedisplay 3 104.
Elektrische handrem m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken 3 147.
Knippert
Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los
te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Storing elektrische
handrem
j brandt of knippert geel.Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐
maal 3 147.
Knippert
Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 146.
Opschakelen
[ brandt als symbool of verschijnt als
een volledige pagina op het Driver In‐ formation Center wanneer opschake‐
len omwille van het brandstofverbruik
wordt aanbevolen.
EcoFlex rijhulp 3 97.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met verminderde stuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐ teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 137.
Page 96 of 255

94Instrumenten en bedieningsorganen
Gaat branden met
uitgeschakelde stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐ systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center. Ver‐
der rijden is mogelijk. Het systeem is
buiten werking. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 150, Traction Control-sys‐
teem 3 149.Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd. Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.