Kort en bondig11
1Elektrische ruitbediening .......32
2 Buitenspiegels ......................29
3 Cruise control .....................153
Snelheidsbegrenzer ............154
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing ............................. 156
4 Zijdelingse ventilatieope‐
ningen ................................. 132
5 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht, grootlichtassis‐
tentie ................................... 119
Omgevingsverlichting ......... 122
Parkeerlichten .....................120
Knoppen voor Driver
Information Center ................97
6 Instrumenten ........................ 86
7 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 79
8 Driver Information Center ...... 97
9 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers,
koplampsproeiers .................. 8110 SPORT-modus ................... 151
Centrale vergrendeling .........22
Alarmknipperlichten ...........118
Controlelamp airbag-
deactivering .......................... 91
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................91
Tour-modus ........................ 151
11 Info-Display ........................ 102
12 Status-LED alarmsysteem ...27
13 Middelste ventilatieope‐
ningen ................................ 132
14 Handschoenenkastje,
afsluitbaar ............................. 70
15 Traction Control-systeem ...149
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............150
Parkeerhulpsystemen .........159
Lane Departure Warning ...174
Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 13716 Verwarming en ventilatie ....124
17 AUX-ingang, USB-ingang ....10
18 12 V-aansluiting ....................85
19 Bedieningsschakelaar
softtop .................................. 35
Centrale ruitschakelaar ........32
20 Schakelpook,
handgeschakelde
versnellingsbak ..................145
Automatische
versnellingsbak ..................142
21 Handrem, handmatig of
elektrisch bediend ...............147
22 Contactslot met stuurslot ...135
23 Claxon .................................. 80
Bestuurdersairbag ...............62
24 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 186
25 Opbergvak ........................... 71
Zekeringenkast ..................203
26 Stuurwiel instellen ................79
27 Lichtschakelaar ..................111
Instellen koplampreikwijdte 114
Kort en bondig13
Lichtsignaal, grootlicht en
dimlichtlichtsignaal=hendel naar u toe
trekkengrootlicht=hendel van u af
duwendimlicht=hendel van u af
duwen of naar u
toe trekken
Automatische verlichting 3 112,
Grootlicht 3 112, Grootlichtassisten‐
tie 3 113, Lichtsignaal 3 113, Adap‐
tief rijlicht (AFL) 3 115.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzersignaal
Richtingaanwijzers 3 119, parkeer‐
lichten 3 120.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 118.
Kort en bondig19vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste ver‐
snelling inschakelen of de keu‐
zehendel in stand P zetten. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐ pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐
sleutel de achteruitversnelling
inschakelen of de keuzehendel
in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
■ Sluit de ramen en de softtop. ■ De contactsleutel verwijderen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Bij auto's met automatische ver‐ snellingsbak kan de sleutel al‐
leen worden verwijderd met de
keuzehendel in stand P.
■
Vergrendel de auto met de toets e
op de handzender.
Activeer het alarmsysteem 3 27.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 185.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten lopen
om de turbolader te beschermen.
Sleutels, sloten 3 20, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 184.
Sleutels, portieren en ruiten21Handzender
Wordt gebruikt voor:■ Centrale vergrendeling
■ Diefstalbeveiliging
■ Diefstalalarmsysteem
■ Softtop
■ Elektrische ruitbediening
De afstandsbediening heeft een be‐
reik van ca. 20 meter. Dit kan beperkt worden door invloeden van buitenaf.
Brandende alarmknipperlichten die‐
nen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de afstandsbediening kan worden
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit
het gevolg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden
■ Batterijspanning te laag
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de afstandsbediening buiten
het bereik, waardoor er opnieuw
gesynchroniseerd moet worden
■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de af‐ standsbediening, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog
vermogen
Ontgrendelen 3 22.Basisinstellingen
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 106.
Batterij van de
afstandsbediening vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
24Sleutels, portieren en ruiten
Druk op de knop e om te vergrende‐
len.
Druk op de knop c om te ontgrende‐
len.
Storing in handzendersysteem Ontgrendelen
Bestuurdersportier handmatig ont‐
grendelen door de sleutel in het slot te draaien. Schakel het contact in en
druk op de centrale vergrendelings‐
knop c om het passagiersportier, de
bagageruimte en de tankklep te ont‐
grendelen. Als u het contact inscha‐
kelt, wordt het vergrendelingssys‐
teem uitgeschakeld.
Vergrendelen
Bestuurdersportier handmatig ver‐
grendelen door de sleutel in het slot te draaien.
Storing in centrale
vergrendeling
Ontgrendelen
Bestuurdersportier handmatig ont‐ grendelen door de sleutel in het slot
te draaien. U kunt het passagierspor‐ tier openen door tweemaal aan de
binnenste portiergreep te trekken. U
kunt de bagageruimte en de tankklep
niet openen. Om het diefstalalarm‐
systeem te deactiveren, het contact inschakelen 3 27.
Vergrendelen
Druk op de binnenste vergrendelknop van het passagiersportier. Daarna
bestuurdersportier sluiten en van de
buitenkant met de sleutel vergrende‐ len. Tankklep en achterklep kunnen
niet worden vergrendeld.Softtop handmatig sluiten
3 35.
Automatisch vergrendelen U kunt deze beveiligingsfunctie zoda‐ nig configureren dat de portieren, de
bagageruimte en de tankklep bij het overschrijden van een bepaalde snel‐
heid automatisch worden vergren‐
deld.
Bovendien kunt u de functie zo confi‐
gureren dat deze het bestuurderspor‐
tier of beide portieren opent nadat het contact is uitgeschakeld en de con‐
tactsleutel werd verwijderd (handge‐
schakelde versnellingsbak) of wan‐
neer de keuzehendel in de P-stand
wordt geplaatst (automatische ver‐
snellingsbak).
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 106.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Sleutels, portieren en ruiten27
Inschakelen
Druk binnen 15 seconden tweemaal
kort op e van de handzender. Door
lang indrukken wordt het sluiten van
de softtop geactiveerd.
Diefstalalarmsysteem
Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt:
■ Portieren, kofferdeksel, motorkap
■ Interieur en aangrenzende bagage‐
ruimte
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij het wegslepen
■ Ontsteking
Inschakelen ■ Activeert zichzelf 30 seconden na‐ dat u de auto vergrendelt (initialisa‐
tie van het systeem)
■ Rechtstreeks door op de handzen‐ der twee keer kort op e te drukken.
Door lang indrukken wordt het slui‐
ten van de softtop geactiveerd.
Let op
Bij wijzigingen in het interieur, zoals
het gebruik van stoelhoezen en bij
open ruiten, werkt de bewaking van
het interieur wellicht minder goed.Inschakelen zonder bewaking
passagiersruimte en hellingshoek auto
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
als u huisdieren in de auto achterlaat, om te voorkomen dat hoge ultrasonetonen of bewegingen het alarm acti‐
veren. Schakel ze ook uit wanneer de
auto op een veerboot of een trein
staat.
28Sleutels, portieren en ruiten
1. Sluit het kofferdeksel, de motor‐kap, de ruiten en de softtop.
2. Druk op de knop o. De led in de
knop o brandt maximaal
10 minuten.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Ter voorkoming van vals alarm wordt
de interieurbewaking gedeactiveerd
als de softtop open is. De LED in de
toets o brandt niet.
Als alleen de ruiten open zijn, werkt
de interieurbewaking beperkt en
brandt de LED in de toets o.
Het statusbericht verschijnt op het
Driver Information Centre.Status-led
De status-led is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:
Led aan=test, inschakelver‐
traging.Led knippert
snel=portieren, koffer‐
deksel, softtop of
motorkap niet
compleet geslo‐
ten, of systeems‐
toring.Status nadat systeem is geactiveerd:Led knip‐
pert lang‐
zaam=systeem is geactiveerd.
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Uitschakelen
Bij het ontgrendelen van de auto door indrukken van c wordt het diefstala‐
larmsysteem gedeactiveerd. Door
lang indrukken wordt het openen van
de softtop geactiveerd.
Alarm Wanneer het alarm afgaat, klinkt er
een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐ tijd knipperen de alarmknipperlichten.
Het aantal en de duur van de alarm‐
signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Het alarm kan worden afgezet door
het indrukken van een willekeurige
knop op de handzender of door het
aanzetten van het contact.
Sleutels, portieren en ruiten29
U kunt het alarmsysteem alleen deac‐tiveren door de knop c in te drukken
of door het contact in te schakelen.
Wanneer het alarm is afgegaan zon‐
der dat de bestuurder het heeft uitge‐
schakeld, geven de alarmknipperlich‐ ten dat aan. Ze lichten bij het ontgren‐
delen van de auto met de handzender driemaal kort achtereen op. Boven‐
dien verschijnt er na inschakeling van
het contact een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 104.
Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de con‐ tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag
worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf
automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Knippert controlelamp d nadat het
contact is ingeschakeld, dan is er een storing in het systeem: de auto kan
niet worden gestart. Contact uitscha‐ kelen en opnieuw proberen te starten.Als de controlelamp blijft knipperen,
kunt u proberen om de motor met de
reservesleutel te starten en daarna
de hulp van een werkplaats inroepen.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 22, 3 27.
Controlelamp d 3 96.Buitenspiegels
Bolle vorm
De convexe buitenspiegel heeft een asferische zone en reduceert dode
hoeken. Door de vorm van de spiegel lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in te schatten.
Elektrische verstelling
Selecteer de gewenste buitenspiegel
door de knop naar links (L) of rechts
(R) te draaien. Daarna de knop be‐
wegen om de spiegel te verstellen.