4–65
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Richtingaanwijzers
en signalen voor
rijbaanverandering
Voor gebruik van de richtingaanwijzer en
het signaal voor rijbaanverandering moet
het contact op ON staan.
Richtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van
de bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.
Als de indikator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.
Bocht naar rechts
Bocht naar links Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaanUIT
De richtingaanwijzerindikators (groen)
in de instrumentengroep gaan knipperen
overeenkomstig de bediening van de
richtingaanwijzerhendel en laten zien welk
signaal in werking is.
OPMERKING
Als een indikatielampje constant
blijft branden zonder te knipperen of
als het lampje abnormaal knippert,
bestaat de kans dat de gloeilamp
van een van de richtingaanwijzers
doorgebrand is.
Een gebruikersfunctie is
beschikbaar voor het wijzigen
van het geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindikator. (pagina
9-11 )
Signalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering —
totdat de indikator gaat knipperen— en
houd de hendel daar vast. Wanneer
u de hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
. 9 @ &