11 9
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
Overgang naar de START-stand
Het controlelampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
-
b
ij een handgeschakelde
versnellingsbak , als u het
koppelingspedaal intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 5
of
6
versnellingen :
● met
de selectiehendel in de stand A of
M , wanneer u het rempedaal loslaat,
● met
de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u
de selectiehendel in de stand A of M zet,
● of
wanneer u de achteruitversnelling
i
nschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Als het systeem in de St oP -stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
u
kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Uitschakelen
uit veiligheids- of comfortover wegingen kan de
StAr t- stand automatisch worden geactiveerd als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-
d
e autogordel van de bestuurder wordt
losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is
dan 11
km/h (elektronisch gestuurde
versnellingsbak),
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Het controlelampje "ECO" knippert een
paar seconden en gaat vervolgens uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Als u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak in de
S
t
o
P
-stand een versnelling inschakelt,
maar daarbij het koppelingspedaal niet
helemaal intrapt, verschijnt er een melding
met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet gestart kan worden.
Rijden
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Inschakelen
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
CI
t
ro
Ën
voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
bi
j een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de S
t
o
P
-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
controlelampjes op het instrumentenpaneel
branden. Zet in dat geval het contact af en start
de auto dan met behulp van de sleutel.
Storingen Onderhoud
Schakel omwille van de veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
aan dit type accu uitvoeren door
het CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF"
.
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
auto de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt
in te trappen, kan de ingestelde snelheid
tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Snelheidsbegrenzer
bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen. De bediening van de snelheidsbegrenzer is
ondergebracht in de hendel A
.
1.
k
n
op voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2.
t
o
ets voor het verlagen van de
ingestelde snelheid
3.
t
o
ets voor het verhogen van de
ingestelde snelheid
4. to ets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Stuurkolomschakelaars
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
S
nelheidsbegrenzer A A
n/uI
t
6.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd
7.
I
ngestelde snelheid
Weergave op het display
123
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PA
uSe)
.
er k
an een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
F
S
tel de snelheid in door op de toets 2 of
3
te drukken (bijv.: 90 km/h).
Programmeren
u kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
- + /- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F
I
nschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
F
u
i
tschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets
4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PA
uSe)
.
F
W
eer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 .
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het
gaspedaal wordt losgelaten.
bi
j een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:- controleer of de mat goed is bevestigd,- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
F Draai de knop 1 i n de stand "0": de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. op het
display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig waarbij de ingestelde
snelheid minimaal 40
km/h dient te bedragen en:
-
d
e vierde versnelling moet zijn
ingeschakeld bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
-
d
e tweede versnelling moet zijn
ingeschakeld bij rijden in de handmatige
stand bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak,
-
bij
een elektronisch gestuurde
versnellingsbak moet stand A zijn
geselecteerd en bij een automatische
versnellingsbak moet stand D zijn
geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van het
e
S
P.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
na h
et afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
o
m
weer terug
te keren naar de ingestelde snelheid is het
voldoende het gaspedaal los te laten.
bi
j het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen. De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A
.
1.
knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar2. toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid
3.
toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid4. toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar
Stuurkolomschakelaars
bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen. De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
Sn
elheidsregelaar AA
n/u
I
t6.
Sn
elheidsregelaar geselecteerd
7.
I
ngestelde snelheid
Weergave op het display
125
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
Programmeren
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" :
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PA
uSe)
.
F
S
tel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2
of
3
te drukken (bijv.: 110 km/h).
u
kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
-
+
/- 1
km = kort indrukken,
-
+
/- 5
km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5
km = ingedrukt houden.
F
u
i
tschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PA
uSe)
.
F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 .
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. op h et display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
bi
j een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
om t
e voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
-
c
ontroleer of de mat goed is
bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Rijden
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
Parkeerhulp achter
Dit systeem bestaat uit vier
parkeerhulpsensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich achter de auto bevindt.
Het systeem waarschuwt echter niet
voor objecten die zich direct onder de
bumper bevinden. Paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige
voorwerpen worden waargenomen bij
aanvang van de manoeuvre, maar niet
meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Het systeem wordt geactiveerd zodra u de
achteruitversnelling inschakelt. Dit wordt
aangegeven door een geluidssignaal. De
afstand tot het obstakel wordt aangegeven door:
-
gel
uidssignalen die elkaar sneller opvolgen
naarmate de de auto dichter bij het
obstakel komt,
-
e
en grafische weergave (volgens uitvoering)
op het multifunctionele display, met blokjes
die steeds dichter bij de auto komen.
Inschakelen
Als de achterzijde van de auto minder dan
30 centimeter van het obstakel ver wijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het
symbool "Gevaar" op het multifunctionele display.
Het systeem wordt gedeactiveerd als de
versnellingsbak in een andere stand wordt geschakeld.
127
DS3_nl_Chap06_conduite_ed01-2014
InstellenStoring
Als er een storing is opgetreden,
zal bij het achteruitrijden dit
waarschuwingslampje gaan branden op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal (kort piepje) en een melding op
het multifunctionele display.u
kunt het systeem via het configuratiemenu
van het multifunctionele display in- of
uitschakelen.
b
i
j het afzetten van het contact
wordt de status van het systeem opgeslagen.
ra
adpleeg, voor meer informatie over de
toegang tot het menu van de parkeerhulp
de rubriek "Configuratie van de auto" of
"Parameters van de auto" die overeenkomt met
het multifunctionele display in uw auto.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van een
fietsendrager (auto uitgerust met een
door CI
t
ro
Ën g
oedgekeurde trekhaak
of fietsendrager). Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt zijn
met modder, ijs of sneeuw.
Rijden