Page 217 of 251

Verzorging van de auto215
grotere maat dan die van het reser‐
vewiel in de bagageruimte moet wor‐
den opgeborgen moet het afhankelijk van het model met een band of een
verlengstang worden vastgezet.
Verwisseld wiel met een band in
de bagageruimte opbergen Gebruik de band uit het boordgereed‐
schap. Boordgereedschap 3 197.
■ Zet het wiel dicht bij een zijwand op
de vloer van de bagagegruimte.
■ Plaats de lus van de riem door het voorste sjoroog aan de betreffendezijde.
■ Plaats de haak van de riem door de
lus en trek eraan totdat de riem ste‐ vig aan het sjoroog bevestigd is.
■ Steek de riem door de spaken van het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
■ Doe de haak in het achterste sjor‐ oog.
■ Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
Verwisseld wiel met een
verlengstang in de
bagageruimte opbergen
Gebruik de verlengstang uit het
boordgereedschap. Boordgereed‐
schap 3 197.
■ Draai de vleugelmoer linksom en neem het compacte reservewiel
weg.
■ Haal de verlengstang uit het boord‐
gereedschap en schroef deze op
de bout.
■ Berg het beschadigde wiel op en zet het vast door de vleugelmoer
rechtsom te draaien.
Page 218 of 251

216Verzorging van de auto
Leg de vloerafdekking over het uitste‐kende wiel.
Haal de verlengstang weg voordat u het reservewiel na het vervangen of
repareren van het defecte wiel in de
uitsparing legt.9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krikken of gereedschap altijd goed vastgezet in de betreffendeopbergvakken op.
Leg het beschadigde wiel altijd
vastgezet met de band in de ba‐
gageruimte of met de vleugelmoer
in de uitsparing voor het reserve‐
wiel.
Compact reservewielVoorzichtig
Bij gebruik van het compacte re‐
servewiel kunnen de rijeigen‐
schappen negatief worden beïn‐
vloed. Defecte band zo spoedig
mogelijk laten vervangen of repa‐
reren.
Slechts één compact reservewiel monteren. De toegestane maximum‐
snelheid op het label op het tijdelijke
reservewiel geldt alleen voor de ban‐
denmaat af fabriek.
Als uw auto achteraan een lekke
band krijgt wanneer u een ander voer‐
tuig sleept, dient u het compact reser‐ vewiel vooraan en een volwaardig
wiel achteraan te monteren.
Sneeuwkettingen 3 205.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is
herkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
■ Rijeigenschappen worden mogelijk
nadelig beïnvloed. Defecte band zo
spoedig mogelijk laten vervangen
of repareren.
■ Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Page 219 of 251

Verzorging van de auto217Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Ga bij het werken met hulpstartka‐
bels uiterst behoedzaam te werk.
Afwijken van de onderstaande in‐
structies kan letsel of schade door
exploderen van de accu of schade aan de elektrische systemen van
beide voertuigen veroorzaken.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, de huid, weefsels en lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact per‐
soonlijk letsel en schade aan de auto kan veroorzaken.
■ De accu van de auto nooit aan von‐
ken of open vuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvorens hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde
spanning (12 volt). De capaciteit
van de hulpaccu (Ah) mag niet veel
minder zijn dan die van de lege
accu.
■ Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter
van minstens 16 mm 2
(bij dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
■ De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
■ Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.■ De aansluitklemmen van de enekabel mogen die van de andere niet
raken.
■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Handrem aantrekken, versnellings‐
bak in neutrale stand, automatische versnellingsbak in stand P.
■ Open de beschermkappen van de pluspolen van beide accu's.
Page 220 of 251

218Verzorging van de auto
Aansluitvolgorde van de kabels:1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair la‐
ten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Kap aan onderkant losmaken en naar
onderen toe verwijderen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 197.
Page 221 of 251

Verzorging van de auto219
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Voorzichtig
Activeer het kinderslot in beide
achterportieren als de zitplaatsen achterin bezet zijn. Kindersloten3 26.
Ontsteking inschakelen om het stuur‐
slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Versnellingsbak in neutrale stand.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
Auto's met automatische versnel‐
lingsbak: De auto moet voorwaarts
worden gesleept, niet sneller dan
80 km/u en niet verder dan 100 km. In alle andere gevallen en wanneer deversnellingsbak defect is, moet de
vooras omhoog worden gezet.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐ oog.
Klik de dop in de onderkant vast.
Andere auto slepen
Kap aan onderkant losmaken en naar
onderen toe verwijderen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 197.
Page 222 of 251

220Verzorging van de auto
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐
oog.
Klik de dop in de onderkant vast.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Page 223 of 251

Verzorging van de auto221
Bij een bezoek aan een wasstraat, deaanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐
wisser moeten worden uitgescha‐
keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto zoals een dak‐ dragersysteem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van 4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat de scharnieren van alle portieren smeren door een werkplaats.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting
De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van
kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Zet de auto regelmatig in de was (ui‐
terlijk wanneer het water geen drup‐
peltjes meer vormt). Anders zal het
lakwerk uitdrogen.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.Kunststof carrosseriedelen mogen
niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand ge‐
bruiken. Ijskrabber stevig tegen de
ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Verwijder achtergebleven vuil van
wisserbladen die strepen op de ruit
veroorzaken, met een zachte doek en ruitenreiniger. Zorg dat u ook achter‐
gebleven was, insecten en dergelijke
van de ruit verwijdert.
IJs, verontreiniging en continu vegen
op droge ruiten beschadigen of ver‐ nietigen zelfs de wisserbladen.
Page 224 of 251

222Verzorging van de auto
Panoramadak
Voor het reinigen nooit oplos- of
schuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐
gers, acetonhoudende oplossingen
etc.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of polijst‐
middelen op het middelste gedeelte
van het panoramadak aanbrengen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐
zelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade
Geringe lakschade voordat er roest‐ vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.Onderstel
Sommige delen van de bodemplaat
zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen kun‐
nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de be‐
schermende waslaag laten controle‐
ren.Vloeibaar-gassysteem9 Gevaar
Vloeibaar gas is zwaarder dan
lucht en kan zich op lage punten
verzamelen.
Wees voorzichtig wanneer u in
een werkkuil aan het chassis
werkt.
Bij lakwerkzaamheden en bij gebruik
van een droogruimte bij een tempe‐
ratuur van meer dan 60 °C moet de
LPG-tank worden uitgebouwd.
Breng geen wijzigingen aan het vloei‐
baar-gassysteem aan.
Trekhaak Kogelstang niet met een stoom- ofhogedrukreiniger reinigen.
Draagsysteem achterzijde Reinig minstens een keer per jaar het
draagsysteem achteraan met een
stoomlans of hogedrukreiniger.