Page 137 of 251

Klimaatregeling135
Luchtdebiet Z
Druk op de onderste knop om de ven‐
tilatorsnelheid te verlagen of op de
bovenste knop om deze te verhogen,
zoals afgebeeld in de illustratie. U
herkent de aanjagersnelheid aan het
aantal segmenten op het display.
Wanneer u de onderste toets langer
indrukt: de aanjager en koeling wor‐
den uitgeschakeld.
Wanneer u de bovenste toets langer
indrukt: de aanjager draait met de
maximumsnelheid.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling s, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor
de gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
s=naar de voorruit en de voorste
zijruiten.M=naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroosters.K=naar de voetenruimte.
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op
n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Page 138 of 251

136Klimaatregeling
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan Autostops ver‐ hinderen.
Stop/Start-systeem 3 142.
Afhankelijk van de auto-uitrusting, verschijnt AC op het display wanneer
de koeling ingeschakeld is of Eco
wanneer de koeling uitgeschakeld is.
U kunt de werking van de koeling na
het starten van de motor in- of uit‐
schakelen in het menu Instellingen op
het Info-display. Persoonlijke instel‐ lingen 3 115.Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met
4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
s uitzetten.
Basisinstellingen U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 115.
Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐ warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller op‐
warmt.
Page 139 of 251
Klimaatregeling137Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Open het luchtrooster door het stel‐
wiel rechtsom te draaien. Stel de hoe‐ veelheid lucht bij de roosteruitlaat met
het stelwiel af.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel linksom te draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.
Page 140 of 251

138KlimaatregelingOnderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Filtering lucht
passagierscompartiment Als de auto is uitgevoerd met een ver‐
warmings- en ventilatiesysteem of
met een airconditioningssysteem,
wordt de lucht in de cabine door mid‐
del van een deeltjesfilter gezuiverd
van vaste deeltjes als pollen, stof,
schimmel en bacteriën.
Als de auto is uitgevoerd met een
elektronisch klimaatregelsysteem,
wordt de lucht in de cabine door mid‐
del van een actieve-koolstoffilter ge‐
zuiverd van vaste deeltjes als pollen,
stof, schimmel en bacteriën. Een ex‐
tra laag actieve koolstof neemt on‐
aangename geurtjes weg.Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen 3 jaar na aflevering
van de nieuwe auto, te weten:
■ functie- en druktest
■ werking van de verwarming
■ lektest
■ controle van de aandrijfriemen
■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen
■ prestatietest
Page 141 of 251

Rijden en bediening139Rijden en bedieningRijtips......................................... 139
Starten en bediening .................140
Uitlaatgassen ............................. 145
Automatische versnellingsbak ...147
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 150
Remmen .................................... 150
Rijregelsystemen .......................153
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 155
Brandstof ................................... 161
Trekhaak .................................... 168Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen wer‐
ken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 142.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te la‐
den wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de dy‐
namo worden vergroot. Dit kan door
stationair aanjagen, wat mogelijk
hoorbaar is.
Bij auto’s met een Uplevel- of Uple‐ vel-Combi-display verschijnt een be‐ richt op het Driver Information Centre.Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
Sturen Als de stuurbekrachtiging niet meerwerkt door het stoppen van de motor of een systeemstoring, kan de auto
nog wel worden bestuurd, maar dat
kan meer of minder moeite kosten.
Controlelamp c 3 100.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Page 142 of 251

140Rijden en bedieningStarten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet te
krachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter wel‐ licht vaker gereinigd. Autostop is wel‐ licht niet mogelijk wanneer de accu
wordt opgeladen.
Roetfilter 3 145.Contactslotstanden0=contact uit1=stuurslot opgeheven, contact uit2=contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3=starten
Vertraagde uitschakeling
stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier geopend wordt of ten laatste
10 minuten nadat het contact is uit‐ gezet:
■ elektrisch bediende ruiten
■ stekkerdozen
Het Infotainmentsysteem blijft van
stroom voorzien en zal 30 minuten
blijven werken of tot de sleutel uit het contactslot wordt gehaald, onafhan‐
kelijk of een portier geopend wordt of
niet.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Automatische versnellingsbak: trap
de rem in en zet de keuzehendel in
P of N.
Page 143 of 251

Rijden en bediening141
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor na een
korte vertraging totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor
gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen.De auto starten bij lage
temperaturen
U kunt de auto starten zonder bijko‐
mende verwarming tot een tempera‐
tuur van -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C voor benzinemotoren. Motor‐
olie met de juiste viscositeit, de juiste brandstof, uitgevoerd onderhoud eneen voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
- 30 °C heeft de automatische ver‐
snellingsbak een opwarmfase van
ongeveer 5 minuten nodig. De keu‐
zehendel moet in stand P staan.
Automatische
startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure
van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tivering blijft het systeem automatisch doorstarten totdat de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure be‐
gint de motor na een korte vertraging
te lopen.Mogelijke redenen voor startproble‐
men:
■ koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak)
■ rempedaal niet ingetrapt of keuze‐ hendel niet in P of N (automatische
versnellingsbak)
■ time-out opgetreden
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐ schermen.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Page 144 of 251

142Rijden en bedieningStop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐ tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bv. aan een verkeers‐
licht of in een file. Het start de motor
automatisch zodra u het koppelings‐
pedaal intrapt. Een accusensor zorgt
ervoor dat een Autostop alleen wordt
uitgevoerd, als de accu voldoende
opgeladen is om opnieuw te kunnen
starten.
Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan is.Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op eco te drukken. De
deactivering wordt aangeduid door
het doven van de LED in de toets.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Zet de hendel in neutraal.
■ Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop werkt de
stuurbekrachtiging verminderd.