Page 137 of 341

Verlichting135
Controlelamp f 3 113.
Achteruitrijfunctie Wanneer u de achteruit inschakelt
terwijl de koplampen aanstaan, wor‐
den beide afslaglichten geactiveerd.
Deze blijven 20 seconden branden
nadat u de auto uit de achteruitver‐
snelling hebt gezet of tot u sneller dan 7 km/u vooruitrijdt.
Grootlichtassistentie
Deze functie maakt dat het grootlicht 's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 40 km/u als hoofdrijverlichting
kan worden gebruikt.
Het systeem schakelt automatisch
naar dimlicht wanneer:
■ De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen
of voorliggers detecteert.
■ De snelheid minder dan 20 km/u is.
■ Het mistig is of sneeuwt.
■ In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het sys‐
teem het grootlicht weer in.Activering
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid
boven 40 km/u.
De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld grootlicht.
Controlelamp l 3 112.
Deactivering
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor in‐
schakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt ge‐
geven als het grootlicht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie ge‐
deactiveerd.
Wanneer een lichtsignaal wordt ge‐ geven als het grootlicht uit staat, blijft
de grootlichtassistentie geactiveerd.
De laatste instelling van de grootlicht‐
assistentie blijft gehandhaafd nadat
het contact weer is ingeschakeld.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, wordt de lichtbun‐
delhoogte automatisch versteld op
basis van de hellingshoek, gemeten
door de voor- en achteras, de ver‐
snelling of vertraging en de rijsnel‐
heid.
Page 138 of 341

136Verlichting
Fout in adaptief rijlichtsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het adaptief rijlichtsysteem herkent, gaat het naar een vooraf ingestelde
positie om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen. Indien dit niet mo‐
gelijk is, zal de desbetreffende kop‐
lamp automatisch worden
uitgeschakeld. Eén koplamp zal in elk geval blijven branden. Er komt een
waarschuwing in het Driver Informa‐
tion Center.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
RichtingaanwijzersHendel
omhoog=Rechter richting‐
aanwijzerHendel omlaag=Linker richtingaan‐ wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. omvan rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Is er een aanhanger aangesloten, ge‐
bruik dan de richtingaanwijzer
zesmaal terwijl u de hendel tot tegen
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Page 139 of 341
Verlichting137Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlichten
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij in‐
schakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht van de auto wordt
bij het aankoppelen van een aanhan‐
ger uitgeschakeld.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Page 140 of 341

138VerlichtingAchteruitrijlichtenHet achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Aangeslagen
lampenglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ instrumentenverlichting
■ Info-Display
■ plafondverlichting
■ verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje A en houd
dit vast totdat de gewenste licht‐
sterkte is bereikt.
Bij auto's met een lichtsensor kan de
helderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en
de lichtsensor nachtelijke omstandig‐ heden detecteert.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Page 141 of 341
Verlichting139
Voorste interieurverlichting
Bedien de wipschakelaar:
w=automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u=aandruk op v=uit
Achterste interieurverlichting
Brandt in combinatie met de voorste interieurverlichting, afhankelijk van
de stand van de wipschakelaar.
Leeslampen
Om in te schakelen s en t in de
voorste en achterste interieurverlich‐ ting indrukken.
Bij auto's met panoramadak zit er
achterin verlichting bij de handgrepen
achter.
Page 142 of 341

140Verlichting
Schakel de leeslampen in door op de
kap op < te drukken.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole De spot in de binnenverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Instapverlichting Welkomstverlichting
De koplampen, achterlichten, kente‐ kenverlichting, instrumentenpaneel‐
verlichting, binnenverlichting en
grondverlichting worden even inge‐
schakeld wanneer u de auto met de
handzender ontgrendelt. Deze func‐
tie werkt alleen wanneer als het don‐
ker is en helpt u om de auto te locali‐
seren.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra het contactslot wordt
ingeschakeld. Wegrijden 3 18.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 24.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
■ alle schakelaars
■ Driver Information Center
■ portiervakverlichting
Uitstapverlichting De volgende verlichting gaat brandenwanneer u de sleutel uit het contact‐slot haalt:
■ binnenverlichting
■ instrumentenverlichting
■ grondverlichting
Page 143 of 341

Verlichting141
Worden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Deze functie werkt alleen wanneer het donker is. De bin‐
nenverlichting wordt geactiveerd
wanneer u in deze periode het be‐
stuurdersportier opent.
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen 1. Schakel de ontsteking uit.
2. De contactsleutel verwijderen.
3. Open het bestuurdersportier.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Sluit het bestuurdersportier.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 24.Ontlaadbeveiliging accu
Oplaadfunctie afgestemd opaccu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐ male vermogensverdeling van de dy‐ namo.
Om te voorkomen dat de accu onder het rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee
fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
■ hulpverwarming
■ achterruit- en spiegelverwarming
■ stoelverwarming
■ aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de activering van de ontlaadbeveiliging
van de accu bevestigt.
Page 144 of 341
142Verlichting
Uitschakeling van de verlichting
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.