Page 217 of 341

Rijden en bediening215
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een bijkomend bord werd
gedetecteerd dat niet door het sys‐
teem kan worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. 's Nachts is het systeem actief tot een snelheid van
160 km/u.
Zodra de snelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist, bijv. bij het
betreden van een stadsgebied. De
volgende herkende snelheidsindica‐
tie zal worden weergegeven.
Displayweergave
Verkeersborden worden weergege‐
ven op de pagina
Verkeersbordherkenning op het DIC.
Selecteer op het Baselevel-display
Instellingen X door MENU in te
drukken en selecteer de optie
Verkeersbordherkenning via het stel‐
wiel op de richtingaanwijzerhendel
3 114.Selecteer op een Midlevel- en Uple‐
vel-display het menu Info met de
knoppen rechts op het stuurwiel en druk op P om
Verkeersbordherkenning te selecte‐
ren 3 114.
Wanneer u een andere pagina op het menu Driver Information Center hebt
gekozen en u daarna weer de pagina
Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.
Page 218 of 341
216Rijden en bediening
Waarschuwingsfunctie
Als deze functie geactiveerd is, wor‐
den maximumsnelheden en inhaal‐
verboden weergegeven als pop-up‐
waarschuwingen op het DIC.
De waarschuwingsfunctie kan in het menu Instellingen van de pagina Ver‐
keersbordherkenning worden geacti‐
veerd of gedeactiveerd door op de
toets SET/CLR op de richtingaanwij‐
zerhendel of op 9 op het stuurwiel te
drukken.Illustratie toont Baselevel-DIC.
Illustratie toont Midlevel- of Uplevel-
DIC.
Page 219 of 341

Rijden en bediening217
Selecteer wanneer de pagina Instel‐
lingen verschijnt, Uit of stel waarschu‐
wingen I in om de waarschuwings‐
functie te deactiveren. Activeer deze
weer door Aan of waarschuwingen
J te selecteren.
Bij inschakeling van het contact wordt de waarschuwingsfunctie gedeacti‐
veerd.
Het pop-upvenster wordt gedurende
ca. 8 seconden in het DIC weergege‐
ven.
Systeem terugstellen De inhoud van het verkeersbordge‐
heugen kan in het menu Instellingen van de pagina Verkeersbordherken‐
ning worden gewist door op de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel of langere tijd op de knop 9
rechts op het stuurwiel te drukken.
Selecteer en bevestig Reset om het
verkeersbordherkenningssysteem te
wissen. Na een reset hoort u een ge‐ luidssignaal en het volgende symbool
wordt weergegeven totdat het vol‐
gende verkeersbord wordt gedetec‐
teerd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Verkeersbordherkenning samen met het
navigatiesysteem Als de auto is uitgerust met een navi‐
gatiesysteem, kunnen de volgende
functies beschikbaar zijn:
■ constante aanduiding van huidige snelheidsbeperkingen
■ bij slecht weer worden de naviga‐ tiegegevens voor maximumsnelhe‐
den weergegeven.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt eventueel niet goed wanneer:
■ De voorruit ter hoogte van de front‐
camera niet schoon is.
■ Verkeersborden geheel of gedeel‐ telijk bedekt zijn of lastig waar‐
neembaar zijn.
■ De omgevingsomstandigheden on‐
gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen. In dat geval verschijnt Geen
verkeersbordherk. door het weer op het display.
■ De verkeersborden incorrect ge‐ monteerd of beschadigd zijn.
■ Verkeersborden niet voldoen aan het Verdrag van Wenen inzake de
verkeerstekens (Wiener Überein‐
kommen über Straßenverkehrszei‐
chen).
Page 220 of 341

218Rijden en bedieningVoorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐stuurder te helpen bij het herken‐
nen van specifieke verkeersbor‐
den binnen een bepaald snel‐
heidsbereik. Geen verkeersbor‐
den negeren die het systeem niet
weergeeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐
stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐
lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarop u rijdt. Het systeem herkent
veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
■ Geen gebruik van de richtingaan‐ wijzers.
■ Geen gebruik van het rempedaal.
■ Geen gebruik van het gaspedaal of
snelheidsverhoging.
■ Geen actieve stuurbeweging.
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.Activering
U activeert het Lane Departure War‐
ning-systeem door ) in te drukken.
De brandende LED in de toets geeft
aan dat het systeem is ingeschakeld. Wanneer de controlelamp ) in de in‐
strumentengroep groen brandt, is het
systeem klaar voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den van meer dan 56 km/u en wan‐
neer een wegbelijning aanwezig is.
Page 221 of 341

Rijden en bediening219
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook her‐
kent, dan wordt de controlelamp )
geel en knippert deze. Tegelijkertijd
hoort u een geluidssignaal.
Deactivering
U deactiveert het systeem door ) in
te drukken. De LED in de knop gaat
dan uit.
Bij snelheden van minder dan
56 km/u werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐ teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
■ De voorruit niet schoon is.
■ De omgevingsomstandigheden on‐
gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen.
Het systeem werkt niet als geen weg‐
belijning wordt gedetecteerd.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐ stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐ taangetal gebruiken 3 290. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Page 222 of 341

220Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen loodvrije dieselbrandstof ge‐
bruiken die voldoet aan EN 590.
In landen buiten de Europese Unie
Euro dieselbrandstof met een zwa‐ velgehalte van minder 50 ppm gebrui‐ ken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzi‐nemotoren.
Brandstof voor rijden op
LPG Vloeibaar gas staat bekend als LPG
(Liquefied Petroleum Gas ofwel vloei‐
baar petroleumgas) of onder de
Franse naam GPL (Gaz de Pétrole
Liquéfié). LPG staat ook bekend als
autogas.
LPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Het octaangetal ligt tussen 105 en 115, afhankelijk van de pro‐
paanverhouding. LPG wordt vloei‐
baar opgeslagen bij een druk van
5 - 10 bar.
Het kookpunt hangt af van de druk en
mengverhouding. Bij omgevingsdruk
ligt deze tussen -42 °C (zuiver pro‐
paan) en -0,5 °C (zuiver butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het LPG-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas die aan de
minimale eisen van DIN EN 589 vol‐
doet.
Page 223 of 341

Rijden en bediening221
Brandstofkeuzeschakelaar
Druk op LPG om te schakelen tussen
rijden op benzine en rijden op LPG
zodra de vereiste parameters (koel‐
vloeistoftemperatuur, gastempera‐
tuur en minimaal motortoerental) zijn
bereikt. Er wordt gewoonlijk aan de
vereisten voldaan na ongeveer
60 seconden (afhankelijk van de bui‐ tentemperatuur) en de eerste keer
dat stevig op het gaspedaal wordt ge‐ drukt. De LED-status toont de huidige
werkingsmodus.
1 uit=rijden op benzine1 brandt=rijden op vloeibaar gas1 knippert=omschakelen is niet
mogelijk, een van de
brandstofsoorten is op
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van het contact
automatisch op benzine overgescha‐
keld.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelamp i of
Y oplicht en daarna bijtanken. Dit
helpt de brandstofkwaliteit en sys‐
teemwerking voor rijden op benzine
in stand houden.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Verhelpen van storingen
Als de gasmodus niet mogelijk is,
controleer dan het volgende:
■ Is er voldoende vloeibaar gas aan‐ wezig?
■ Is er voldoende benzine aanwezig om te starten?
Vanwege extreme temperaturen in
combinatie met de samenstelling van
het gas kan het iets langer duren
voordat het systeem van de benzine- naar de gasmodus omschakelt.
In extreme situaties kan het systeem
ook terugschakelen naar de benzine‐
modus als niet aan de minimale eisen wordt voldaan.
Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-sys‐
teem te handhaven.
Aan vloeibaar gas is een speciale
geur gegeven zodat alle lekken ge‐
makkelijk ontdekt kunnen worden.
Page 224 of 341

222Rijden en bediening9Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de on‐
middellijke omgeving ruikt, scha‐
kel dan onmiddellijk naar benzine‐
modus. Niet roken. Geen open
vlammen of ontstekingsbronnen.
Als er nog wel gaslucht is, start de
motor dan niet. Sluit zo mogelijk de
handbediende afsluiter op de meer‐
wegklep. De meerwegklep bevindt
zich op de vloeibaar-gastank in de ba‐ gageruimte onder de afdekking van
de vloer achterin.
Draai het duimwiel met de klok mee.
Als u geen gaslucht meer waarneemt wanneer de handbediende afsluiter
gesloten is, kan de auto in de benzi‐
nemodus worden gebruikt. Als er nog
wel gaslucht is, start de motor dan niet. Oorzaak van de storing onmid‐
dellijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Bij gebruik van ondergrondse gara‐
ges de instructies van de beheerder
en plaatselijke wetgeving volgen.
Let op
In geval van een ongeluk moeten het contact en de lichten worden uitge‐
schakeld. Sluit de handbediende af‐
sluiter op de meerwegklep.Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.