Page 25 of 241

Sleutels, portieren en ruiten23
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Sleutelbaard uitklappen en handzen‐
der openen. Batterij vervangen (bat‐
terijtype CR 2032), let hierbij op de
juiste plaatsing. Handzender sluiten
en synchroniseren.
Sleutel met vaste sleutelbaard
Laat de batterij vervangen door een
werkplaats.
Handzender synchroniseren
Na vervanging van de batterij het be‐
stuurdersportier openen met de sleu‐
tel in het slot. De handzender wordt gesynchroniseerd wanneer het con‐
tact wordt aangezet.
Opgeslagen instellingen
Als de sleutel uit de contactschake‐
laar wordt verwijderd, worden de vol‐
gende instellingen automatisch in het geheugen van de sleutel opgeslagen:
■ verlichting
■ voorkeurinstellingen van Infotain‐ mentsysteem
■ centrale vergrendeling
■ comfortinstellingen
■ verwarming en ventilatie
De opgeslagen instellingen worden
automatisch toegepast wanneer de
sleutel met het geheugen de vol‐
gende keer in het contactslot wordt
gestoken en naar stand 1 3 127
wordt gedraaid.Een voorwaarde is dat Pers. inst. voor
bestuurder geactiveerd is in de per‐
soonlijke instellingen van de
Info-Display. Dit moet worden inge‐
steld voor elke sleutel die gebruikt
wordt.
Persoonlijke instellingen 3 104.
Centrale vergrendeling
Ontgrendelen en vergrendelen van
portieren, bagageruimte en tankklep.
Door aan de binnenste portierhand‐
greep te trekken wordt het desbetref‐ fende portier ontgrendeld. Door nog
eens aan de handgreep te trekken
gaat het portier open.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch ont‐
grendeld.
Let op
Wanneer na ontgrendeling met de
afstandsbediening geen van de por‐
tieren wordt geopend, worden deze
na drie minuten automatisch op‐
nieuw vergrendeld.
Page 26 of 241

24Sleutels, portieren en ruiten
Ontgrendelen
Toets c indrukken.
Op het Info-Display kunt u kiezen uit twee instellingen:
■ Om alleen het bestuurdersportier, de bagageruimte en de tankklep te
ontgrendelen, drukt u eenmaal op
toets c. Om beide portieren te ont‐
grendelen, drukt u tweemaal op de
knop c.
■ Druk eenmaal op toets c om de
portieren, de bagageruimte en de
tankklep te ontgrendelen.
Persoonlijke instellingen 3 104.
U kunt de instelling opslaan voor de
gebruikte sleutel.
Opgeslagen instellingen 3 23.
Ontgrendelen en openen van de ach‐
terklep 3 26.
Vergrendelen
Portieren, bagageruimte en tankklep
sluiten.
Toets e indrukken.
Bij een niet goed gesloten bestuur‐
dersportier werkt de centrale vergren‐ deling niet.
Centrale vergrendelingstoetsen
Portieren, de bagageruimte en de
tankklep worden vanuit de passa‐
giersruimte vergrendeld of ontgren‐
deld.
Druk op de toets e om te vergrende‐
len.
Druk op de toets c om te ontgrende‐
len.
Vertraagde portiervergrendeling
Schakel de motor uit en verwijder de
sleutel uit het slot. Druk op de toets
e met minstens één portier geopend
en drie geluidssignalen klinken. Wan‐
neer het laatste portier wordt
Page 27 of 241

Sleutels, portieren en ruiten25
gesloten, vergrendelt de auto na vijf
seconden automatisch alle portieren
en wordt dit aangegeven. Na tien mi‐
nuten vergrendelt de auto automa‐
tisch alle portieren zelfs als een por‐
tier nog open is. U kunt deze functie
activeren of deactiveren op het Info-
Display. Persoonlijke instellingen
3 104.
Storing in afstandsbediening
Ontgrendelen
Ontgrendel het bestuurdersportier
handmatig door de sleutel in het slot te verdraaien. Schakel de ontsteking
in en druk op de centrale vergrendel‐
toets c om het passagiersportier, de
bagageruimte en de tankklep te ont‐
grendelen.
Als u het contact aanzet, wordt het
vergrendelingssysteem uitgescha‐
keld.
Vergrendelen
Vergrendel het bestuurdersportier handmatig door de sleutel in het slot te verdraaien.
Storing in centrale
vergrendeling
Ontgrendelen
Ontgrendel het bestuurdersportier handmatig door de sleutel in het slot
te verdraaien. U kunt het passagiers‐
portier openen door tweemaal aan de binnenste portiergreep te trekken. U
kunt de bagageruimte en de tankklep
niet openen.
Zet het contact aan het vergrende‐
lingssysteem te deactiveren 3 27.Vergrendelen
Druk op de binnenste vergrendelknop van het passagiersportier. Sluit ver‐
volgens het bestuurdersportier en
vergrendel dit van buiten met de sleu‐
tel. Tankklep en achterklep kunnen
niet worden vergrendeld.
Automatisch vergrendelen U kunt deze beveiligingsfunctie zoda‐ nig configureren dat de portieren, de
bagageruimte en de tankklep bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐
heid automatisch worden vergren‐
deld.
Ook kan het systeem zo worden ge‐
configureerd dat na het uitschakelen van het contact en het uitnemen vande contactsleutel het bestuurderspor‐ tier of beide portieren worden ont‐
grendeld.
U kunt instellingen veranderen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 104.
U kunt de instellingen opslaan voor de gebruikte sleutel 3 23.
Page 28 of 241

26Sleutels, portieren en ruitenPortieren
Bagageruimte Achterklep
Openen
Op het merkembleem op de onderste helft drukken om de achterklep te ont‐
grendelen en te openen.
Sluiten
Binnenste handgreep gebruiken.
Raak het embleem tijdens het sluiten
niet aan, omdat de achterklep dan
weer ontgrendeld kan worden.
Centrale vergrendeling 3 23.
Algemene tips voor de
achterklepbediening
9 Gevaar
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.Voorzichtig
Voordat u de achterklep opent,
moet u belemmeringgen in de
hoogte controleren, zoals een ga‐
ragedeur, om schade aan de ach‐ terklep te voorkomen. Controleer
altijd het bewegingsgebied boven
en achter de achterklep.
Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.
Page 29 of 241

Sleutels, portieren en ruiten27Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als de ontsteking ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale-vergrendelings‐
toets in het interieur.
Inschakelen
Binnen 5 seconden tweemaal op
toets e van de afstandsbediening.
Diefstalalarmsysteem Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt: ■ portieren, achterklep, motorkap
■ ontsteking
Activering ■ Automatische activering 30 seconden na het vergrendelen
van de auto door één keer op e te
drukken.
■ Rechtstreeks door binnen 5 seconden twee keer op e te druk‐
ken.
Status-LED
De status-LED is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Page 30 of 241

28Sleutels, portieren en ruiten
Status tijdens de eerste 30 seconden
na het activeren van het alarmsys‐
teem:Led
aan=test, inschakelvertragingLed
knip‐
pert
snel=portieren, achterklep of mo‐
torkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knip‐
pert lang‐
zaam=systeem is geactiveerd
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Deactivering
Bij het ontgrendelen van de auto door op knop c te drukken of aan de por‐
tierhandgreep te trekken wordt het
diefstalalarmsysteem gedeactiveerd.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd
door het bestuurdersportier te ont‐
grendelen met de sleutel of met de
centrale-vergrendelingstoets in het
interieur.
Alarm
Bij het activeren klinkt de alarmclaxon
en gaan de alarmknipperlichten tege‐ lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.
Het alarm kan worden afgezet door
het indrukken van een willekeurige
toets op de handzender of door het
contact aan te zetten.
Het diefstalalarmsysteem kan alleen
worden gedeactiveerd met de toets
c op de handzender of door het in‐
schakelen van het contact.
Wanneer het alarm is afgegaan zon‐
der dat de bestuurder het heeft uitge‐
schakeld, geven de alarmknipperlich‐ ten dat aan. Ze lichten bij het ontgren‐
delen van de auto met de handzender
driemaal kort achtereen op.
Boordinformatie 3 100.
Startbeveiliging Het systeem is onderdeel van de con‐
tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag worden gestart.De startbeveiliging activeert zichzelfautomatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Knippert controlelamp d nadat het
contact is ingeschakeld, dan is er een storing in het systeem: de auto kanniet worden gestart. Contact uitscha‐
kelen en opnieuw proberen te starten.
Als de controlelamp blijft knipperen,
kunt u proberen om de motor met de
reservesleutel te starten en daarna
de hulp van een werkplaats inroepen.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel de auto na
het uitstappen altijd.
Schakel het diefstalalarmsysteem
3 23, 3 27 in.
Controlelamp d 3 92.
Page 31 of 241
Sleutels, portieren en ruiten29Buitenspiegels
Bolle vorm De convexe buitenspiegel heeft een
asferische zone en reduceert dode
hoeken. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Elektrische verstelling
Selecteer de gewenste buitenspiegel
door de knop naar links (L) of
rechts (R) te draaien. Beweeg daarna
de knop om de spiegel te verstellen.
In de stand 0 is geen enkele spiegel
geselecteerd.
Inklapbare spiegels
Voor de veiligheid van voetgangers
klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door
licht op de spiegelbehuizing te druk‐
ken terugduwen.
Parkeerstand
U klapt de buitenspiegels in door
zachtjes op de buitenrand van de be‐
huizing te drukken, bijv. bij een
krappe parkeerplek.
Verwarmde spiegels
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Page 32 of 241

30Sleutels, portieren en ruitenBinnenspiegelHandmatige dimfunctie
Zet voor de dimfunctie de hendel aande onderkant van het spiegelhuis
naar voren of naar achteren. De hen‐
del in de middelste stand is de nor‐
male rijstand.
Versies met verlichte sterrenhemel
Wanneer de sterrenhemel verlicht is,
stelt u de hendel naar voren. Sterren‐ hemel 3 112.
Automatische dimfunctie
Verblinding 's nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Ruiten
Voorruit
Voorruitstickers
Plak geen stickers, bijv. tolvignetten
o.i.d., rondom de binnenspiegel op de voorruit. Anders kan de detectiezonevan de sensor in de spiegelbehuizing
worden beperkt.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Wees voorzichtig bij het sluiten
van de ruiten. Ervoor zorgen dat
niets of niemand bekneld raakt.
Schakel het contact in om de elek‐
trisch bediende ruiten te bedienen.
Behouden stroom uit 3 127.