Page 129 of 241

Rijden en bediening127Contactslotstanden0=contact uit1=stuurslot opgeheven, contact uit2=contact aan3=starten
Vertraagde uitschakeling
stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier geopend wordt of ten laatste
10 minuten nadat het contact is uit‐ gezet:
■ elektrisch bediende ruiten
■ stekkerdozen
■ elektrisch zonnedak
Het Infotainmentsysteem blijft van
stroom voorzien en zal 30 minuten
blijven werken of tot de sleutel uit de
contactschakelaar wordt gehaald, on‐ afhankelijk of er een portier geopend
wordt of niet.
Motor starten
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen.
Trap het gaspedaal niet in.
Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor na een
kort interval totdat de motor draait. Zie 'Automatische startmotorregeling'.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen.
De auto starten bij lage
temperaturen De motor starten zonder extra ver‐
warmingselementen is mogelijk tot
-30 °C. Vereist wordt een motorolie
met de juiste viscositeit, de juiste
brandstof, uitgevoerd onderhoud en
een voldoende opgeladen accu.
Page 130 of 241

128Rijden en bediening
Automatische
startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tivering blijft het systeem automatisch
doorstarten tot de motor loopt. Van‐
wege de controleprocedure begint de motor na een korte vertraging te lo‐
pen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐
ten van de motor:
■ koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak).
■ rempedaal niet ingetrapt (geauto‐ matiseerde versnellingsbak).
■ time-out opgetreden.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐ schermen.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐ tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een ver‐
keerslicht of in een file.
Op auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak wordt de motor automa‐
tisch gestart zodra de koppeling
wordt ingetrapt.
Op auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak wordt de motor automa‐
tisch gestart zodra het rempedaal
wordt losgelaten.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.
Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op de eco-knop te druk‐
ken. De uitschakeling wordt aange‐
duid wanneer de led in de knop uit‐
gaat.
Page 131 of 241

Rijden en bediening129
AutostopAuto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak:
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐
onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Zet de hendel in neutraal.
■ Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak:
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐ keld op hellingen van 15% of meer.Melding
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld.
■ De motorkap is volledig gesloten.
■ Het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt.
■ De accu is voldoende opgeladen en in goede staat.
■ De motor is warmgelopen.
■ De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
■ De temperatuur van de uitlaatgas‐ sen is niet te hoog, bijv. na het rij‐
den met hoge motorbelasting.
■ De omgevingstemperatuur is hoger
dan -5 °C.
■ Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
■ Het remvacuüm is voldoende.
■ Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het kli‐
maatregelsysteem kunnen een Auto‐
stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
'Klimaatregeling' voor nadere details
3 119.
Page 132 of 241

130Rijden en bediening
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Nieuwe auto inrijden 3 126.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden ver‐
schillende elektrische functies, bijv.
de achterruitverwarming uitgescha‐
keld of in een stroombesparingsmo‐
dus gezet. De ventilatorsnelheid van
het aircosysteem wordt verminderd
om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door debestuurderAuto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak:
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
haald voordat u de koppeling hebt be‐ diend, gaat het lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven op het Driver Information Centre.
Controlelamp - 3 90.Auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak:
Laat het rempedaal los of haal de
keuzehendel uit D om de motor op‐
nieuw te starten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Herstarten van de motor door
het stop-startsysteem De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld.
■ De motorkap is open.
■ De veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend.
■ De motortemperatuur is te laag. ■ Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
■ Het remvacuüm is niet voldoende.
■ De auto reed minstens stapvoets.
■ Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
■ De airconditioning wordt handmatig
ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐ bericht in het Driver Information Cen‐
tre.
Page 133 of 241

Rijden en bediening131
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
■Parkeer de auto niet op een licht
ontvlambaar oppervlak. Door de
hoge temperatuur van het uit‐
laatsysteem kan het oppervlak
ontbranden.
■ Trek altijd de handrem aan. Schakel de handrem in zonder
de ontgrendelingsknop in te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig mo‐ gelijk. Trap tegelijkertijd de rem
in om de bedieningskracht te
verminderen.
■ Zet de motor af.
■ Schakel als de auto op een vlakke ondergrond of een oplo‐pende helling staat de eerste
versnelling in voordat u de con‐
tactsleutel lostrekt. Op een op‐
lopende helling bovendien de
voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel als de auto op een af‐
lopende helling staat de achter‐
uitversnelling in voordat u de
contactsleutel lostrekt. Boven‐
dien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Sluit de ramen en het schuifdak.
■ De contactsleutel verwijderen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Voor auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak kan de
sleutel alleen uit het contactslot
worden verwijderd wanneer de
handrem is aangetrokken.
■ Vergrendel de auto.
■ Diefstalalarmsysteem inschakelen.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 165.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐ tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot
stilstand komt.
Page 134 of 241

132Rijden en bedieningUitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Katalysator
De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 157, 3 223 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruit in te schakelen, drukt u op het koppelingspedaal en op de
ontgrendelknop op de keuzehendel
en schakelt u de versnelling in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐
len.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Page 135 of 241

Rijden en bediening133
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 90.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
De geautomatiseerde versnellings‐
bak staat handschakelen (handge‐
schakelde modus) of automatisch
schakelen (automatische modus) toe,
allebei met automatische koppelings‐ regeling.
Handschakelen is mogelijk door in de
handgeschakelde modus tegen de
keuzehendel te tikken.
Let op
Wanneer een portier van de auto
wordt ontgrendeld of geopend, kan
een geluid worden gehoord dat door het hydraulisch systeem wordt ver‐
oorzaakt.Versnellingsbakdisplay
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center (DIC).
In de handgeschakelde modus wor‐
den M en het nummer van de gese‐
lecteerde versnelling aangeduid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N geeft neutraal aan.
Motor starten
Trap voor het starten van de motor
het rempedaal in als de versnellings‐
bak niet op N staat.
Page 136 of 241

134Rijden en bediening
Versnellingsbak schakelt bij het star‐
ten automatisch N in. Dit gebeurt mo‐
gelijk met enige vertraging.
Als alle remlichten zijn uitgevallen,
kan de motor evenmin worden ge‐
start.
Stop-startsysteem
Autostop
Als de auto stilstaat en het rempedaal
is ingetrapt, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Autostart
Laat het rempedaal los of haal de
keuzehendel uit D om de motor op‐
nieuw te starten.
Het opnieuw starten van de motor
wordt aangeduid door de naald van
de stationaire toerentalstand in de
toerenteller.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of meer.
Stop-startsysteem 3 128.Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.
N=neutrale standD/
M=wisselen tussen automatische
(D) en handgeschakelde (M)
modus. het versnellingsbak‐
display toont D of M met de ge‐
selecteerde versnelling<=opschakelen in handgescha‐
kelde modus