Page 33 of 241

Sleutels, portieren en ruiten31
Druk de schakelaar van de betref‐
fende ruit in om de ruit te openen of
trek aan de schakelaar om de ruit te
sluiten.
Toets een beetje indrukken of uittrek‐
ken: ruit gaat omhoog of omlaag zo‐
lang u de schakelaar bedient.
Toets zover mogelijk indrukken of uit‐ trekken en loslaten: ruit gaat automa‐
tisch omhoog of omlaag met geacti‐
veerde beveiligingsfunctie. U stopt de
ruit door de schakelaar nogmaals in
dezelfde richting te bedienen.
Beveiligingsfunctie
Stuit de ruit tijdens het automatisch
sluiten boven de middelste stand op
weerstand, dan stopt het sluiten on‐
middellijk en beweegt de ruit weer
omlaag.
Beveiligingsfunctie negeren
In geval van problemen bij het sluiten vanwege vorst o.i.d. schakelt u het
contact in, trekt u de schakelaar ver‐
volgens tot de eerste klik en houdt u
hem daar. De ruit gaat omhoog zon‐
der geactiveerde beveiligingsfunctie.
Om de beweging te stoppen, laat u de
schakelaar los.
Ruiten van de buitenzijde
bedienen
U kunt de ruiten op afstand van bui‐
tenaf bedienen.
Houd de toets c ingedrukt om de rui‐
ten te openen.
Houd de toets e ingedrukt om de rui‐
ten te sluiten.
Laat de toets los om de ruit te stop‐
pen.
Als de ruiten volledig geopend of ge‐
sloten zijn, lichten de alarmknipper‐
lichten tweemaal op.
Overbelasting Worden de ruiten in korte tijd meer‐maals bediend, dan wordt de ruitbe‐
diening enige tijd gedeactiveerd.
Page 34 of 241
32Sleutels, portieren en ruiten
Elektrisch bediende ruiten
initialiseren
Wanneer u de ruiten niet automatisch kunt sluiten (bijv. na het loskoppelen
van de accu), verschijnt een waar‐
schuwingsbericht of -code op het Dri‐ ver Information Center.
Boordinformatie 3 100.
Activeer de ruitelektronica als volgt: 1. Sluit de portieren.
2. Schakel het contact in.
3. Trek aan de schakelaar totdat de ruit gesloten is en blijf nog
2 seconden trekken.
4. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten.Achterruitverwarming
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Zonnekleppen
Om verblinding te vermijden kunnen
de zonnekleppen worden neerge‐
klapt en opzij worden gedraaid.
Onderweg moeten de integrale spie‐
gels gesloten zijn.
Aan de achterkant van de zonneklep
zit een kaartjeshouder.
Page 35 of 241

Sleutels, portieren en ruiten33Dak
Zonnedak Inklapbaar elektrisch bediend
zonnedak9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van het zonnedak. Er bestaat ver‐ wondingsgevaar, met name voor
kinderen.
Bewegende onderdelen tijdens de
bediening goed in de gaten hou‐
den. Ervoor zorgen dat niets of
niemand bekneld raakt.
Bedienbaar met contact aan (stand 2)
3 127.
Het inklapbare elektrisch bediende
zonnedak kan worden geopend en
gesloten bij snelheden tot 140 km/u.
Behouden stroom uit 3 127.
De schakelaar kan op twee manieren
worden bediend: kort indrukken voor
automatisch bedrijf en ingedrukt hou‐
den voor handbediening.
Openen
Kort drukken op >: zonnedak opent
automatisch tot eindstand. Om de be‐ weging te stoppen, drukt u nogmaals
op de schakelaar.
> ingedrukt houden: het zonnedak
opent zo lang de schakelaar wordt in‐
gedrukt.
Sluiten
Kort drukken op <: het zonnedak
sluit automatisch tot een opening van ongeveer 30 cm om veiligheidsrede‐nen. Houd < daarna ingedrukt om
het zonnedak geheel te sluiten. Om
de beweging tijdens automatisch be‐
drijf te stoppen, drukt u nogmaals op
de schakelaar.
< ingedrukt houden: het zonnedak
sluit zo lang de schakelaar wordt in‐
gedrukt.
Panoramadak Zonnescherm
Page 36 of 241
34Sleutels, portieren en ruiten
Druk op de toets in de handgreep om
het zonnescherm te openen en het
naar achteren te geleiden. Deze rolt
automatisch op.
Tussenliggende posities zijn niet mo‐ gelijk.
Zonnescherm sluiten door het naar voren te trekken en de toets te laten
vastklikken.
Page 37 of 241
Stoelen, veiligheidssystemen35Stoelen,
veiligheidssystemenHoofdsteunen .............................. 35
Voorstoelen .................................. 36
Veiligheidsgordels .......................40
Airbagsysteem ............................. 43
Kinderveiligheidssystemen ..........49Hoofdsteunen
Stand9 Waarschuwing
Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
De bovenzijde van de hoofdsteun
moet op gelijke hoogte zijn als de bo‐
venzijde van het hoofd. Is dit bij zeer
lange personen niet mogelijk, dan de
hoofdsteun in de hoogste stand zet‐
ten (bij zeer kleine personen de
hoofdsteun juist in de laagste stand
zetten).
Instellen
Hoofdsteunen voor,
hoogteverstelling
Ontgrendelingsknop indrukken,
hoogte instellen, vastklikken.
Page 38 of 241
36Stoelen, veiligheidssystemen
Hoofdsteunen achter,
hoogteverstelling
Trek de hoofdsteun omhoog en laat
deze vastklikken. Omlaag zetten:
druk op de pal om de hoofdsteun los
te zetten en omlaag te drukken.
Hoofdsteun achter wegnemen
Bijv. bij gebruik van een kinderveilig‐
heidssysteem 3 49.
Druk beide pallen in, trek de hoofd‐
steun omhoog en verwijder deze.
Leg de hoofdsteun in een nettas en
bevestig de onderkant van de tas met
klittenbandbevestigingen aan de
vloer van de bagageruimte. Een ge‐
schikte nettas is verkrijgbaar bij uw
werkplaats.
Voorstoelen
Stoelpositie9 Waarschuwing
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.
■ Uw zitvlak zo dicht mogelijk naar de
rugleuning schuiven. De afstand tot
de pedalen zo instellen dat uw be‐
nen bij het intrappen van de peda‐
len licht gebogen zijn. De passa‐ giersstoel voorin zover mogelijk
naar achteren schuiven.
Page 39 of 241

Stoelen, veiligheidssystemen37
■ Uw schouders zo dicht mogelijknaar de rugleuning schuiven. Stel
de hoek van de rugleuning zo in dat
u het stuurwiel gemakkelijk met
licht gebogen armen kunt vastpak‐
ken. Bij het verdraaien van het
stuurwiel contact blijven houden
tussen schouders en rugleuning.
De rugleuning mag niet te ver ach‐
teroverhellen. De aanbevolen hel‐
lingshoek bedraagt maximaal
ca. 25°.
■ Stuurwiel instellen 3 75.
■ Zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en alle
instrumenten goed kunt aflezen. Tussen hoofd en dakframe moet
minstens een handbreedte ruimte
zitten. Uw dijen dienen licht op de
zitting rusten, zonder druk uit te oe‐ fenen.
■ Hoofdsteun instellen 3 35.Stoelverstelling9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden ver‐
stellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen.
9 Waarschuwing
Nooit voorwerpen onder de stoe‐
len plaatsen.
Zitpositie
Aan handgreep trekken, stoel ver‐
schuiven, handgreep loslaten. Pro‐
beer de stoel heen en weer te bewe‐
gen om na te gaan of deze op zijn
plaats zit.
Page 40 of 241
38Stoelen, veiligheidssystemen
Rugleuning voorstoelen
Zithoek met het handwiel aanpassen.
Bij het verstellen de rugleuning niet
belasten.
Zithoogte
Pompbeweging van de hendel
omhoog=stoel omhoogomlaag=stoel omlaagRugleuning neerklappen
Ontgrendelingshefboom naar voren
trekken en rugleuning naar voren
klappen. Vervolgens stoel geheel
naar voren schuiven.
Terugzetten door de stoel geheel
naar achteren te schuiven. Zet de
rugleuning rechtop zonder de ont‐
grendelingshefboom te bedienen.
Rugleuning laten vastklikken.