Page 137 of 241
![OPEL ADAM 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch) Rijden en bediening135
]=terugschakelen in handge‐
schakelde modusR=achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat
Als de keuzehendel van R naar links
wordt verplaatst, wor OPEL ADAM 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch) Rijden en bediening135
]=terugschakelen in handge‐
schakelde modusR=achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat
Als de keuzehendel van R naar links
wordt verplaatst, wor](/manual-img/37/21421/w960_21421-136.png)
Rijden en bediening135
]=terugschakelen in handge‐
schakelde modusR=achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat
Als de keuzehendel van R naar links
wordt verplaatst, wordt D direct inge‐
schakeld.
Als de keuzehendel van D naar <
of ] wordt verplaatst, wordt de hand‐
geschakelde modus M geselecteerd
en schakelt de versnellingsbak.
Wegrijden Het rempedaal intrappen en de keu‐zehendel in D/M of R zetten. Als D
wordt geselecteerd, staat de versnel‐
lingsbak in de automatische modus
en is de eerste versnelling ingescha‐
keld. Bij het selecteren van R wordt
de achteruitversnelling ingeschakeld.
Na het loslaten van de rem rijdt de
auto langzaam weg.
Om weg te rijden zonder het rempe‐
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
op na het inschakelen van een ver‐
snelling zo lang D of R knippert.
Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen
versnelling ingeschakeld en knippert
de aanduiding D of R korte tijd op het
display.
Auto stoppen
Bij het stoppen in stand D wordt de
eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Afremmen op de motorAutomatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt
tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren. Inscha‐
kelen van de handgeschakelde mo‐
dus is alleen mogelijk terwijl de motor draait of tijdens een Autostop.Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand R en D heen
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐
ten maken en snel optrekken voorko‐ men.
Parkeren De laatst ingeschakelde versnelling
(zie versnellingsbakdisplay) blijft in‐
geschakeld wanneer het contact
wordt uitgeschakeld. In de stand N is
geen versnelling ingeschakeld.
Trek daarom altijd de handrem aan
wanneer u het contact uitschakelt. Als
de handrem niet is aangetrokken,
knippert P in het versnellingsbakdis‐
play en kan de sleutel niet uit het con‐ tactslot worden verwijderd. P stopt
met knipperen in het versnellingsbak‐ display zodra de handrem enigszinswordt aangetrokken.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.
Page 138 of 241

136Rijden en bediening
Bandenspanningscontrolesys‐teem Om het koppelen van de sensoren
van het bandenspanningscontrole‐ systeem te starten, moet de keuze‐
hendel verplaatst en vijf seconden in
stand N worden gehouden. P brandt
in het versnellingsbakdisplay om aan
te geven dat het koppelen van de sen‐
soren kan worden gestart.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 189.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een la‐
gere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt. Er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center. Boordinformatie
3 100.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.
Als in de automatische modus + of -
wordt geselecteerd, switcht de ver‐
snellingsbak naar de handgescha‐ kelde modus in en schakelt navenant.
Aanduiding versnelling
Het symbool R, met een cijfer er‐
naast, verschijnt wanneer schakelen
omwille van het brandstofverbruik
wordt geadviseerd.
Aanduiding om te schakelen ver‐
schijnt alleen in de handgeschakelde
modus.Elektronische
rijprogramma's ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator naeen koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te ver‐ hogen.
■ Het aanpassingprogramma houdt bij het overschakelen rekening met
de rijomstandigheden, bijv. bij het
rijden met een zware lading of bij
het oprijden van hellingen.
Kickdown Bij het geheel intrappen van het gas‐
pedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk
van het motortoerental naar een la‐
gere versnelling.
Storing
Om schade aan de geautomatiseerde versnellingsbak te voorkomen, grijpt
de koppeling bij zeer hoge koppe‐ lingstemperaturen automatisch in.
Page 139 of 241

Rijden en bediening137
Bij een storing brandt controlelamp
g . Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center. Boordinformatie 3 100.
Er kan slechts beperkt of niet verder
worden gereden, afhankelijk van de
storing.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de
reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 90.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 90.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.
Page 140 of 241

138Rijden en bediening
Storing9Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
Handbediende handrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Om minder kracht te hoeven uit‐
oefenen bij het aantrekken van de handrem, tegelijkertijd het rempe‐
daal intrappen.
Controlelamp R 3 90.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem au‐
tomatisch met maximale kracht
(noodstop).
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem
Het systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Page 141 of 241

Rijden en bediening139
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden in‐
geschakeld. De remmen worden au‐
tomatisch losgezet zodra de auto op‐
trekt of de vasthoudtijd van twee se‐
conden is verstreken.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.Rijregelsystemen
Traction ControlDe Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Page 142 of 241

140Rijden en bediening
Deactivering
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op b.
Bij het deactiveren van TC verschijnt er een statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
U kunt TC weer activeren door nog‐
maals op b te drukken. Bij het weer
activeren van TC verschijnt er een
statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de vol‐
gende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center. Het systeem is bui‐ ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteits‐
regeling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-sys‐
teem (TC).
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐ derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 91.
Page 143 of 241

Rijden en bediening141
Deactivering
Voor een sportiever gedrag kunnen
ESC en TC samen worden gedeacti‐
veerd:
■ houd b gedurende minimaal
5 seconden ingedrukt: ESC en TC worden beide gedeactiveerd: t
licht op en er verschijnen statusbe‐
richten op het Driver Information
Center.
■ Druk alleen voor deactiveren van het Traction Control-systeem even
op de toets b: TC werkt niet maar
ESC blijft werken. Bij het deactive‐
ren van TC verschijnt er een sta‐
tusbericht op het Driver Information Center.
Als de auto na het deactiveren van
ESC de stabiliteitsdrempel bereikt,
activeert het systeem ESC opnieuw
voor de duur van de overschrijding
wanneer het rempedaal één keer
wordt ingetrapt.
U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op de toets b te drukken.
Wanneer de TC voorheen was uitge‐
schakeld, worden zowel TC als ESC
opnieuw geactiveerd. Er verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center en t dooft wanneer TC
en ESC opnieuw worden geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een waarschuwingscode op het Driver In‐ formation Center. Het systeem is bui‐ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stadsmodus De stadsmodus is een functie voor
meer stuurbekrachtiging bij lagere
snelheden, zoals in stadsverkeer of
bij het inparkeren. De stuurbekrachti‐
ging wordt versterkt voor meer com‐
fort.
Page 144 of 241

142Rijden en bediening
Activering
Druk bij een draaiende motor op toets
B . Het systeem werkt vanuit statio‐
nair draaien tot 35 km/u en in de ach‐
teruitversnelling. Bij hogere snelhe‐
den schakelt het systeem over op de reguliere modus. Na het activeren er‐ van werkt de stadsmodus automa‐
tisch bij een snelheid van minder dan 35 km/u.
Een brandende LED in de stadsmo‐
dus geeft aan dat het systeem actief
is.
Ook verschijnt er een bericht op het Driver Information Center.
De stadsmodus blijft actief tijdens een Autostop, maar werkt alleen waan‐
neer de motor draait.
Stop-startsysteem 3 128.
Deactivering Druk op toets B; de LED in de toets
dooft en er verschijnt een bericht op
het Driver Information Center.
Elke keer bij het starten van de motor
wordt de stadsmodus gedeactiveerd.
Overbelasting Bij een zware belasting van het stuur‐huis in de stadsmodus, bijv. bij lang‐
durig inparkeren of bij druk stadsver‐
keer, wordt het systeem gedeacti‐
veerd om oververhitting te voorko‐
men. Het stuurhuis werkt in de regu‐
liere modus totdat de stadsmodus au‐
tomatisch wordt geactiveerd.Storing
In geval van een systeemstoring licht c op en verschijnt er een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 100.
Systeemkalibratie Als de controlelampjes c en b tege‐
lijkertijd oplichten, moet de stuurbe‐ krachtiging worden gekalibreerd. Dit
kan bijv. nodig zijn na het verdraaien
van het stuurwiel met één slag met
uitgeschakeld contact. Schakel het
contact in dit geval in en draai het
stuurwiel één keer geheel naar beide kanten door.