12Kort en bondig
1Elektrische ruitbediening .......30
2 Buitenspiegels ......................29
3 Cruise control .....................143
Snelheidsbegrenzer ............145
4 Zijdelingse luchtroosters .....124
5 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................. 111
Omgevingsverlichting ......... 114 Parkeerlichten .....................111
Knoppen voor Driver
Information Center ................93
6 Instrumenten ........................ 83
7 Bedieningselementen van
infotainment ......................... 75
8 Driver Information Center ...... 93
9 Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voor, ach‐
terruitenwisser, wis-/
wasinstallatie achter .............. 77
10 Centrale vergrendeling .........23
Stadsmodus ........................ 141
Brandstofkeuzeschakelaar ...84Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 128
Traction Control-systeem ...139
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............140
Parkeerhulp ........................ 146
Stoelverwarming ...................40
Verwarmd stuurwiel ..............76
11 Colour-Info-Display ..............98
Graphic-Info-Display .............99
12 Alarmknipperlichten ...........110
Controlelamp airbag-
deactivering .......................... 89
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................88
13 Status-LED alarmsysteem ...27
14 Middelste luchtroosters ......124
15 Zijdelingse luchtroosters
passagierszijde ...................124
16 Handschoenenkastje ...........55
17 Verwarming en ventilatie ....116
18 Stekkerdoos .......................... 8219AUX-ingang, USB-ingang .....11
20 Keuzehendel,
versnellingsbak ..................132
21 Handrem ............................. 138
22 Contactslot met stuurslot ...127
23 Claxon .................................. 76
Bestuurdersairbag ...............46
24 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 166
25 Stuurwiel instellen ................75
26 Lichtschakelaar ..................108
Koplampverstelling ............110
Mistachterlicht ....................111
Zekeringhouder ..................184
Helderheid van instrumen‐
tenverlichting ....................... 112
Helderheid van
omgevingslicht ...................112
Kort en bondig19
Motor starten
■ Draai de sleutel naar stand 1.
■ Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
■ Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrap‐
pen.
Geautomatiseerde versnellings‐ bak: rempedaal intrappen.
■ Geen gas geven.
■ Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
Motor starten 3 127.
Stop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is vol‐ daan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Zet de hendel in neutraal.
■ Laat het koppelingspedaal los.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw intrappen.
Auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd, aangegeven door
de naald in de stand AUTOSTOP op
de toerenteller.
Laat het rempedaal los of haal de
keuzehendel uit D om de motor op‐
nieuw te starten.
Stop-startsysteem 3 128.
40Stoelen, veiligheidssystemenVerwarming
Activeer de stoelverwarming door op
de knop ß voor de betreffende voor‐
stoel te drukken.
De activering wordt aangeduid door de LED in de toets.
Druk de knop ß nogmaals in om de
stoelverwarming te deactiveren.
De stoelverwarming werkt wanneer
de motor loopt.
Tijdens een Autostop werkt de stoel‐
verwarming ook.
Stop-startsysteem 3 128.
Veiligheidsgordels
De veiligheidsgordels worden bij snel
optrekken of hard remmen geblok‐
keerd om de inzittenden op hun stoel te houden. Daarom neemt het gevaar
voor letsel aanzienlijk af.
9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor
gebruik door slechts één persoon te‐ gelijk. Kinderveiligheidssysteem
3 49.
Alle onderdelen van het gordelsys‐
teem regelmatig op schade, veront‐
reiniging en juiste werking controle‐
ren.
Beschadigde onderdelen laten ver‐
vangen. Na een aanrijding de veilig‐
heidsgordels en de gordelspanners
door een werkplaats laten vervangen.
76Instrumenten en bedieningsorganenVerwarmd stuurwiel
Druk op toets * om verwarming te
activeren. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
De gedeelten van het stuurwiel die
specifiek gemarkeerd zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overige ge‐
deelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 128.
Claxon
j indrukken.
82Instrumenten en bedieningsorganen
Activeer of deactiveer RDS-
synchronisatie door op het scherm op
de knoppen Aan of Uit te tikken.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 V aansluitcontact in de
middenconsole.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting gedeactiveerd.
De aansluiting wordt ook gedeacti‐
veerd wanneer de accuspanning laag
is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop-startsysteem 3 128.
Aansteker
Er zit een aansteker in de midden‐
console.
Druk de aansteker in. Als het element
gloeit, wordt deze automatisch uitge‐
schakeld. Trek de aansteker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de be‐
kerhouders worden aangebracht.
Instrumenten en bedieningsorganen89Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 40, 3 43.
Airbag-deactivering V brandt geel.
Brandt ongeveer 60 seconden na het
inschakelen van het contact. De pas‐
sagiersairbag voor is geactiveerd.
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 48.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
90Instrumenten en bedieningsorganenService-indicatieg brandt geel.
Ook verschijnt er waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 100.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag 3 168.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 138.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt
Trap het koppelingspedaal in om de motor in de stand Autostop te starten.
Stop-startsysteem 3 128.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 18,
3 127.
Bij sommige versies verschijnt het be‐ richt Pedaal intrappen op het bestuur‐dersinformatiedisplay 3 100.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing inhet ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 137.
Opschakelen
[ brandt groen als controlelamp of
verschijnt als een symbool op het Dri‐ ver Information Center met Uplevel-display wanneer opschakelen voor
een zuinig brandstofverbruik wordt
aanbevolen.
Eco-informatiemenu
De schakelaanduiding verschijnt als
een volledige pagina op het Driver In‐ formation Center.
EcoFlex rijhulp 3 93.
Stuurbekrachtiging c brandt geel.
Instrumenten en bedieningsorganen91
Gaat branden met verminderde
stuurbekrachtiging De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 128.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden ge‐
kalibreerd, systeemkalibratie 3 141.
Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
ofStoringen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 146.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Knippert Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center. Ver‐
der rijden is mogelijk. Het systeem is
buiten werking. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 140, Traction Control 3 139.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen stoppen en bandenspanning contro‐
leren.