Verzorging van de auto169
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan MIN is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 216.
Accu De auto is uitgerust met een lood‐
zuuraccu.
Auto's met stop-startsysteem zijn uit‐
gerust met een AGM-accu die geen
loodzuuraccu is.
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen. Bij
korte ritten en veelvuldig starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische ver‐
bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 4 weken
achtereen stilstaat, kan de accu ont‐
laden raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 115.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Auto's met Stop/Start-systeem
Vervang de AGM (Absorptive Glass
Mat)-accu altijd door een andere
AGM-accu.
170Verzorging van de auto
U kunt een AGM-accu herkennen
door het label op de accu. Wij bevelen
het gebruik aan van een originele
Opel-accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel-accu is
het mogelijk dat het stop-startsys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 128.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kunt u de accu beschadigen.
Starthulp gebruiken 3 207.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen: ■ Geen vonken of open vlammen en niet roken.
■ Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
■ Houd de accu buiten het bereik van
kinderen.
■ De accu bevat zwavelzuur dat aan‐
leiding kan geven tot blindheid of
ernstige brandwonden.
■ Zie het Instructieboekje voor meer informatie.
■ Explosief gas kan in de buurt van de accu aanwezig zijn.
192Verzorging van de auto
band/nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de banden zijn geroteerd of alle wielen zijn verwisseld en als een of
meer TPMS-sensoren zijn vervan‐
gen. De TPMS-sensoren moeten ook
worden gekoppeld na het vervangen
van een reserveband door een regu‐
liere band met de TPMS-sensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een TPMS-in‐
leergereedschap in de volgende volg‐ orde gekoppeld aan de wielposities:
voorwiel linkerzijde, voorwiel rechter‐
zijde, achterwiel rechterzijde en ach‐
terwiel linkerzijde. De richtingaanwij‐
zer in de huidige actieve stand wordt
verlicht totdat de sensor is gekoppeld.
Raadpleeg uw werkplaats voor on‐
derhoud of voor het aanschaffen van
een inleergereedschap. U hebt
2 minuten voor het koppelen van de positie van het eerste wiel en
5 minuten voor het koppelen van de
positie van alle vier de wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐
nen.Koppel de TPMS-sensoren als volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met geautomatiseerde versnellingsbak: Trap het rempe‐
daal in en houd het vast. Breng en houd de keuzehendel
5 seconden in stand N tot P wordt
weergegeven op het DIC. P geeft
aan dat het koppelen van de TPMS-sensoren gestart kan wor‐
den.
Op auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer Neu‐
traal.
4. Gebruik de toets MENU op de
richtingaanwijzerhendel om Informatiemenu voertuig op het
DIC te selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
6. Druk op de knop SET/CLR om het
koppelen van de sensoren te star‐
ten. Er moet een bericht met een
vraag om acceptatie van het pro‐
ces verschijnen.7. Druk nogmaals op de knop SET/CLR om de selectie te be‐
vestigen. De claxon piept twee
keer om aan te geven dat de ont‐
vanger in de inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de lin‐ kerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel te‐ gen de wang van de band. Druk
daarna op de knop om de TPMS-
sensor te activeren. De claxon
piept ter bevestiging dat de sen‐
soridentificatiecode aan de positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals be‐ schreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het achterwiel links
en herhaal de procedure zoals be‐
schreven in stap 9. De claxon
piept twee keer ter aanduiding dat de sensoridentificatiecode aan
het achterwiel links is gekoppeld
237
Richtingaanwijzers ..................... 111
Richtingaanwijzers vooraan ......174
Rugleuning neerklappen .............38
Ruiten ........................................... 30
Rijregelsystemen ........................139
Rijverlichting .......................... 13, 92
S Service ....................................... 125Service-display ............................ 85
Service-indicatie .......................... 90
Service-informatie ...................... 215
Sjorogen ...................................... 71
Sleutel, opgeslagen instellingen ...23
Sleutels ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen .......................194
Snelheidsbegrenzer ...................145
Snelheidsmeter ............................ 83
Spiegelverstelling ..........................9
Sproeiervloeistof ........................168
Stadsmodus................................ 141
Startbeveiliging ......................28, 92
Starten en bedienen ...................126
Starthulp gebruiken ...................207
Stoelpositie .................................. 36
Stoelverstelling ........................7, 37
Stop/Start-systeem .....................128
Storing ....................................... 136
Storingsindicatielamp ..................89Stuurbedieningsknoppen .............75
Stuurbekrachtiging........................ 90
Stuurwiel instellen ........................ 10
Stuurwielverstelling ...................... 75
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 159 Te laag brandstofpeil ...................92
Toerenteller ................................. 83
Top-Tether-bevestigingsogen ......54
Traction Control .........................139
Trekken....................................... 208
Typeplaatje ................................ 219
U
Uitlaatgassen ............................. 132
Uitrol-brandstofafsluiter .............128
Uitstapverlichting .......................114
Ultrasoonparkeerhulp ..................91
Uw autogegevens ..........................3
V
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 193
Vaste luchtroosters ....................124
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................40
Velgen en banden .....................188
Ventilatie ..................................... 116Ventilatieopeningen....................124
Verbanddoos ............................... 72
Vergrendelingssysteem ...............27
Versnellingsbak ........................... 17
Versnellingsbakdisplay ..............133
Verstelbare luchtroosters ........... 124
Vertraagde uitschakeling stroom 127
Verwarmde spiegels ....................29
Verwarmd stuurwiel .....................76
Verwarming ................................. 40
Verwarmings- en ventilatiesysteem .................... 116
Verwerking van sloopauto .........165
Verzorging .................................. 211
Verzorging exterieur ..................211
Verzorging interieur ...................214
Vloerafdekking bagageruimte ......69
Voertuiggewicht .........................226
Voertuigidentificatienummer ......218
Voordat u wegrijdt ........................ 18
Voorruit ......................................... 30
Voorstoelen .................................. 36
W Waarschuwingslichten ..................83
Werkzaamheden uitvoeren .......165
Wieldoppen ................................ 194
Wiel verwisselen ........................199
Winterbanden ............................ 188
Wis-/wasinstallatie .......................15