Page 105 of 336

103
4
Rijden
Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Parkeerhulp vóór *
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
* Uitsluitend leverbaar in combinatie met het Park Assist-systeem.
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het verklikkerlampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het verklikkerlampje dooft.
Page 106 of 336

104
Rijden
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren door een parkeerplek te detecteren en vervolgens het sturen van u over te nemen bij het inparkeren. Het systeem bedient de stuurinrichting ter wijl de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde versnellingsbak) bedient. Tijdens het in- en uitparkeren informeert het systeem de bestuurder met beelden op het scherm en geluidssignalen, zodat hij erop kan toezien dat de manoeuvre veilig wordt uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk zijn dat u enkele keren moet steken.
Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de auto tijdens de manoeuvre onder controle blijft en geen obstakels kan raken. Onder bepaalde omstandigheden detecteren de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die zich in hun dode hoeken bevinden.
Als de gemonteerde banden een andere maat hebben dan de originele banden (extra brede banden, winterbanden enz.), kan de werking van het parkeerhulpsysteem negatief worden beïnvloed.
Tijdens de manoeuvres draait het stuur wiel snel rond: houd daarom het stuur wiel niet tegen, steek niet uw handen tussen de spaken en zorg dat ook uw kleding, uw sjaal, een handtas en dergelijke niet tussen de spaken terechtkomen. U zou hierdoor letsel kunnen oplopen.
Het systeem meet bij het fileparkeren
geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto. De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de manoeuvres automatisch geactiveerd. Het is dus mogelijk dat in combinatie met een geluidssignaal een pictogram op het scherm verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de parkeermanoeuvre.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren, zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het stuur zelf weer overnemen.
Als de Park Assist is geactiveerd, gaat
het Stop & Start-systeem niet over op de STOP-stand. In de STOP-stand wordt bij het activeren van de Park Assist de motor weer gestart.
Page 107 of 336
105
4
Rijden
Fileparkeren - inparkeren
Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw snelheid tot maximaal 20 km/h.
Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
Druk op deze schakelaar om het Park Assist-systeem te activeren. Er verschijnt een melding op het scherm. Het lampje van de schakelaar blijft uit. Selecteer de functie voor het inparkeren in een fileparkeervak.
Het lampje van de schakelaar gaat branden.
Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven aan welke zijde u gaat parkeren.
Rijd langs de parkeerplek met een snelheid lager dan 20 km/h om de beschikbare ruimte te meten en zorg er daarbij voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt.
Zodra de meting voltooid is en de gemeten ruimte voldoende groot is, geeft een melding aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen.
Rijd vooruit tot een nieuwe melding verschijnt.
Zet de auto in de achteruitversnelling en laat het stuur wiel los.
Page 108 of 336

106
Rijden
De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal.
De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen.
Fileparkeren - uitparkeren
Druk ter wijl de auto stilstaat op deze schakelaar om het Park Assist-systeem te activeren. Er verschijnt een melding op het scherm. Het lampje van de schakelaar blijft uit. Selecteer de functie voor het uitparkeren uit een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden. Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven dat u de parkeerplek gaat verlaten. Het verklikkerlampje van de richtingaanwijzer blijft gedurende de manoeuvre knipperen op
het instrumentenpaneel, ongeacht de stand van de hendel. Schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in en laat het stuur wiel vervolgens los.
Start de motor wanneer u de parkeerplek wilt verlaten.
De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. De manoeuvre is voltooid zodra de voor wielen van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.
Page 109 of 336

107
4
Rijden
Controleer bij slecht weer en bij winterse omstandigheden of de sensoren niet worden bedekt met vuil, rijp of sneeuw. Laat in het geval van een storing het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als het systeem tijdens een manoeuvre wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het systeem handmatig weer activeren om de meting voort te zetten.
Als de ruimte tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, kan het systeem mogelijk de beschikbare ruimte niet meten. Objecten die groter zijn dan de afmetingen van de auto, worden bij een manoeuvre niet gedetecteerd door het Park Assist-systeem.
Deactiveren
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd: - als het contact wordt afgezet, - als de motor afslaat, - als er binnen 5 minuten na het selecteren van het type manoeuvre niet wordt gestart met een manoeuvre, - als de auto tijdens de manoeuvre langdurig blijft stilstaan, - als de antispinregeling (ASR) in werking treedt, - als de maximale wagensnelheid wordt overschreden, - als de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt, - als de bestuurder de schakelaar van het Park Assist-systeem indrukt, - als het niet mogelijk is om de auto correct in te parkeren (te veel manoeuvres nodig voor het in- of uitparkeren), - als het bestuurdersportier wordt geopend, - als één van de voor wielen op een obstakel stuit.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld: - bij het trekken van een aanhangwagen, - als het bestuurdersportier wordt geopend, - bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h. Raadpleeg om het systeem voor langere duur te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het scherm in combinatie met een geluidssignaal (kort piepsignaal). Het lampje van de schakelaar knippert enkele seconden. Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.
In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging worden deze pictogrammen weergegeven op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 110 of 336

108
Zicht
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, - bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - een mistachterlicht voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist,
- mistlampen vóór met statische verlichting voor goed zicht op kruispunten, - dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag, - follow me home- en instapverlichting voor toegang tot de auto.
Automatische functies
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home-verlichting, - statische bochtverlichting, - instapverlichting, - dagrijverlichting, - automatische verlichting.
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Page 111 of 336
109
5
Zicht
Uitvoering zonder automatische inschakeling inschakeling Uitvoering zonder automatische inschakeling Uitvoering zonder automatische
Uitvoering met automatische
inschakeling
Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit.
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht. Grootlichtschakelaar
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Page 112 of 336

110
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
Mistlampen vóór en mistachterlicht
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.
Verdraai de ring: één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Uitsluitend één mistachterlicht
Draai de ring naar voren om het mistachterlicht in te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand AUTO), blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden. Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen.