Page 209 of 339

Rijden en bediening207
U kunt de parkeerhulp voor ook bij
een lage snelheid inschakelen door
de parkeerhulpknop r of D kort in
te drukken.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets geeft aan dat het systeem klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐ der met akoestische signalen voor
obstakels vóór of achter de auto. Af‐ hankelijk van welke sensoren het ob‐
stakel het dichtst genaderd zijn, hoort u een geluidssignaal van de bijbeho‐
rende sensoren. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
afstand tot het obstakel afneemt. Is de afstand kleiner dan 30 cm, danklinkt er een continu geluidssignaal.
Ook ziet u de afstand tot obstakels op het Driver Information Center 3 125.
Bij versies met Uplevel-Display wordt
de afstand tot een voorliggend obsta‐ kel aangegeven door veranderende
segmenten.
Bij versies met Uplevel-Combi-Dis‐
play wordt de afstand tot een voor- of achterliggend obstakel aangegeven
door veranderende afstandslijnen
rondom de auto.
De afstandsmelding op het display kan worden geblokkeerd door boord‐
informatie met een hogere prioriteit.
Na het overschrijven van de afstands‐ melding door boordinformatie wordt
er geen afstand meer aangegeven
totdat de parkeerhulp weer wordt ge‐
activeerd.
Deactivering Schakel het systeem uit door kort op
de parkeerhulpknop r of D te
drukken.
De led in de knop dooft en u ziet
Parkeerhulp uit op het Driver Informa‐
tion Centre.
Bij het overschrijden van een be‐
paalde snelheid wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Als de knop r of D een keer wordt
ingedrukt binnen een contactcyclus,
wordt de parkeerhulp vooraan altijd
Page 210 of 339

208Rijden en bediening
opnieuw ingeschakeld wanneer de
voertuigsnelheid onder een bepaalde waarde komt.
Storing
In geval van een systeemstoring,
brandt r of ziet u een melding op
het Driver Information Centre.
Mocht het systeem niet werken we‐
gens tijdelijke omstandigheden, zoals
sneeuw op de sensoren, dan brandt
r of er verschijnt een melding op
het Driver Information Centre.
Boordinformatie 3 132.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐
therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp detecteert geen
objecten buiten het detectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of me‐
chanische invloeden van buitenaf.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van
een bepaalde snelheid wordt de par‐ keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐ teruitversnelling detecteert de par‐keerhulp het draagsysteem achter‐
zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op r of D om de parkeer‐
hulp te deactiveren.
Page 211 of 339

Rijden en bediening209Geavanceerde
parkeerhulp
De geavanceerde parkeerhulp laat de bestuurder inparkeren door instruc‐
ties te geven op het Driver Informa‐ tion Centre en door geluidssignalen.
De bestuurder blijft echter volledig
verantwoordelijk voor het aanvaar‐
den van de parkeerplek die het sys‐
teem voorstelt en voor het inparke‐
ren.
Het systeem gebruikt de sensoren van de parkeerhulp in combinatie met
twee extra sensoren aan weerskan‐
ten van de voor- en achterbumpers.
Knop D
De parkeerhulp en geavanceerde
parkeerhulp 3 206 worden beide met
dezelfde knop geregeld. Druk een‐
maal kort op de knop om de parkeer‐
hulp in- of uit te schakelen. Om de
geavanceerde parkeerhulp in- of uit
te schakelen, de knop D gedurende
ongeveer een seconde indrukken.
Als één systeem actief is, kan er tus‐
sen beide systemen worden gescha‐
keld door de knop korter of langer in
te drukken.
ActiveringWanneer u een parkeerplek zoekt,
moet u het systeem activeren door
ongeveer een seconde op de knop
D te drukken.
Het systeem kan alleen worden ge‐ activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximale parallelle afstand tus‐ sen uw auto en de rij geparkeerde au‐
to's bedraagt 1,8 meter.
Let op
Voordat u de geavanceerde remhulp voor het eerst gebruikt, ten minste
40 km met de auto rijden om het sys‐
teem automatisch te kalibreren.
Page 212 of 339
210Rijden en bediening
Werking
Wanneer u langs een rij auto's rijdt,
zal de geavanceerde parkeerhulp
naar een geschikte parkeerplek zoe‐
ken. Als er een geschikte plek is ge‐
vonden, wordt dit op het Driver Infor‐ mation Centre getoond en wordt er
een geluidssignaal gegeven.
U aanvaardt de voorgestelde plek, door binnen 10 meter na de stopin‐
structie te stoppen. Het systeem be‐
rekent het optimale traject om in te
parkeren. Daarna kunt u inparkeren
door de nauwkeurige instructies van
het systeem te volgen.U ziet de volgende instructies:
■ een waarschuwing wanneer u snel‐
ler rijdt dan 30 km/u,
■ het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden,
■ de richting waarin u rijdt om in te parkeren,
■ de stand van het stuurwiel tijdens het inparkeren,
■ bij sommige instructies ziet u een voortgangsbalk.
Wanneer het inparkeren is gelukt,
verschijnt het symbool eindpositie.
Page 213 of 339

Rijden en bediening211
Als u niet binnen 10 meter stopt nadat
het systeem een parkeerplek heeft
voorgesteld, zoekt het systeem naar
een andere geschikte plek.
Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om naar parkeerplekken aan de passa‐gierskant te zoeken. Om parkeerplek‐ ken aan de bestuurderszijde te vin‐
den, de richtingaanwijzer naar de be‐
stuurderszijde schakelen.
Weergaveprioriteit
Nadat u de geavanceerde parkeer‐
hulp hebt geactiveerd, verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Centre. De weergave van teksten met een hogere prioriteit, zoals boordin‐
formatie 3 132 , krijgt voorrang. Nadat
u hiermee akkoord bent gegaan door
op de knop SET/CLR te drukken, ke‐
ren de parkeerinstructies terug en
kunt u doorgaan met parkeren.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd:
■ knop D ongeveer een seconde
indrukken
■ nadat het inparkeren is gelukt
■ wanneer u sneller rijdt dan 30 km/u
■ wanneer u de ontsteking uitscha‐ kelt
Wanneer u het systeem deactiveert of wanneer het zichzelf deactiveert tij‐ dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het Driver
Information Centre.Storing
Er verschijnt een tekst op het Driver
Information Centre wanneer:
■ er een storing in het systeem zit
■ u de parkeermanoeuvre niet goed afmaakt
■ het systeem buiten werking is
Page 214 of 339

212Rijden en bediening
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het Driver Information Cen‐
tre. Door het verwijderen van het ob‐
ject wordt het inparkeren hervat.
Wordt het niet verwijderd, dan wordt
het systeem gedeactiveerd. Druk on‐
geveer een seconde op de knop D
om het systeem naar een nieuwe par‐ keerplek te laten zoeken.
Belangrijke tips voor het gebruik
van parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐
therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp detecteert geen
objecten buiten het detectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het mo‐
gelijk dat de sensor een niet-be‐
staand object (echostoring) herkent.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐ gen van de parkeerplek nadat u met het parkeren bent begonnen.
Page 215 of 339

Rijden en bediening213Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elke buitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
De sensoren van het systeem bevin‐ den zich in de bumper aan de linker-
en rechterzijde van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen: ■ Auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen.
■ Voetgangers, fietsers of dieren.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen, een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐
symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, worden de
waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende
zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren in het menu Instellingen op het
Info-display, persoonlijke instellingen 3 138.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De systeemsensor dekt een zone van ong. 3 meter aan beide zijden van de
auto. De zone begint bij elke buiten‐
spiegel en strekt zich ongeveer
3 meter naar achteren uit. De zone is
ongeveer tussen de 0,5 meter en
2 meter hoog, vanaf de grond.
Page 216 of 339

214Rijden en bediening
Het systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐ teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker
optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 290.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐
bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Activering
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
De camera bevindt zich in de hand‐
greep van de achterklep en heeft een zichthoek van 130°.