van een op de achteruitkijkspiegel ge-
monteerde digitale camera. Deze ca-
mera detecteert de verlichting van an-
dere voertuigen en zorgt ervoor dat
automatisch van grootlicht naar dim-
licht wordt geschakeld totdat nade-
rende voertuigen uit het zicht van de
camera zijn verdwenen.
OPMERKING: Als de koplampen
en achterlichten van voertuigen in
het camerablikveld defect zijn,
met modder zijn bespat of gedeel-
telijk aan het zicht worden ont-
trokken, zal uw grootlicht langer
blijven branden (dichter bij het
andere voertuig). Bovendien zal
het systeem niet correct werken als
de voorruit of de cameralens vuil,
vet of andere obstakels bevat.
Activeren
1. Selecteer "Automatisch groot licht
— ON" via het EVIC. Raadpleeg de
paragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Door de
klant te programmeren functies" in
het hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hierover.2. Draai de koplampschakelaar
linksom naar de stand AUTO (A).
3. Druk de multifunctionele hendel
van u af om het grootlicht in te scha-
kelen. Raadpleeg "Multifunctionele
hendel" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
OPMERKING: Dit systeem wordt
niet geactiveerd voordat de auto
ten minste 40 km/u rijdt.
HOOGTEVERSTELLING
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Uw auto is mogelijk uitge-
rust met een koplampver-
stellingssysteem. Met dit
systeem zijn de koplampen
altijd correct afgesteld, ongeacht de
belading van de auto. De schakelaar
bevindt zich op het instumentenpa-
neel, naast de dimmerknop. Draai de schakelaar tot het cijfer over-
eenkomstig de in de volgende tabel
weergegeven belading tegenover het
controlelampje op de schakelaar
staat.
0
Alleen bestuurder, of be-
stuurder en voorpassagier.
1 Bestuurder, en een gelijkma-
tig verdeelde lading in debagageruimte. Het totale
gewicht van bestuurder plus lading blijft beneden het
maximale laadgewicht van de auto.
2 Alle zitplaatsen bezet, en een
gelijkmatig verdeelde lading
in de bagageruimte. Het to-
tale gewicht van passagiers
plus lading blijft onder het
maximale laadgewicht van
de auto.
Berekeningen gebaseerd op een persoonsgewicht van 75 kg.
151
Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen —De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
kelhendel in een andere stand dan
stand N (Neutraal) wordt gescha-
keld.VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De hendel voor de lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuur-
kolom.
Duw de hendel omlaag (in de richting
van de vloer) om de stuurkolom te
ontgrendelen. Om de stuurkolom in
de hoogte te verstellen beweegt u het
stuur omhoog of omlaag naar de ge-
wenste positie. Om de stuurkolom in
de lengte te verstellen trekt u het stuur
naar buiten of duwt u het naar binnen naar de gewenste positie. Duw de hen-
del omhoog totdat deze vastklikt om
de stuurkolom te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk en zorgt zo voor meer comfort
voor de bestuurder. Met deze functie
kunnen het rem- en gaspedaal naar de
bestuurder toe of verder van de be-
stuurder af worden verplaatst, voor
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel.
Hendel voor lengte- en
hoogteverstelling
154
INGESTELDE SNELHEID
AANPASSEN
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld,
kunt u de snelheid verhogen door op
de knop RES (+) te drukken. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de inge-
stelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snel-
heid wordt dan ingesteld.
Als u eenmaal op de knop RES (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 1,6 km/u. Telkens wan-
neer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met
1,6 km/u verhoogd.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de cruisecontrol is ingesteld, drukt u
op de knop SET (-). Als u de knop
SET (-) ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd
totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is be-
reikt. De nieuwe snelheid zal vervol-
gens worden ingesteld.Als u eenmaal op de knop SET (-)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verlaagd met 1,6 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verlaagt u de
snelheid met 1,6 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE
HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde
rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op
hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellin-
gen mogelijk terug om de ingestelde
snelheid van de auto te handhaven.
OPMERKING: De cruisecontrol
houdt de snelheid op hellingen en
bij afdalingen constant. Een kleine
snelheidsverandering op lichte
hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, waar-
door het in die gevallen beter is om
zonder cruisecontrol te rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn
in situaties waar het systeem geen
constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandig-
heden te snel gaan, waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen
en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol
nooit in druk verkeer of op boch-
tige, beijzelde, besneeuwde of an-
derszins gladde wegen.
157
bij benadering de afstanden weer voor
elk van deze zones:
ZoneAfstand tot de achterzijde van het voertuig
Rood 0 - 30 cm
Geel 30 cm-1m
Groen 1 m of meer
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten altijd voor-
zichtig achteruit rijden, ook wan-
neer gebruik wordt gemaakt van de
ParkView® achteruitrijcamera.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen,
obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. U bent verant-
woordelijk voor de veiligheid van
uw omgeving en moet blijven oplet-
ten als u achteruitrijdt. Anders be-
staat er een risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
LET OP!
Om voertuigschade te voorkomen
mag ParkView® alleen worden
gebruikt als parkeerhulp. De ca-
mera is niet in staat is om elk
obstakel of voorwerp op uw rij-
baan te detecteren.
Om voertuigschade te voorkomen moet u langzaam rijden bij ge-
bruik van ParkView®, zodat u
tijdig kunt stoppen als een obsta-
kel wordt waargenomen. Het is
raadzaam om tijdens het achter-
uitrijden over uw schouder te kij-
ken, ook wanneer u gebruik
maakt van ParkView®. OPMERKING: Wanneer de came-
ralens bedekt is met sneeuw, ijs,
modder of ander vuil, moet de lens
worden gereinigd, met water wor-
den gespoeld en met een zachte
doek worden gedroogd. U mag de
lens niet afdekken.
PARKVIEW® IN- OF
UITSCHAKELEN — MET
NAVIGATIE-/
MULTIMEDIA-RADIO
1. Druk op de toets “menu”.
2. Kies de schermtoets "system set
up" (systeeminstellingen).
3. Druk op de schermtoets "camera
setup" (camera-instellingen).
164
4. Schakel de functie achteruitrijca-
mera in of uit door de schermtoets
"enable rear camera in reverse" (ca-
mera inschakelen bij achteruitrijden)
te kiezen.
5. Druk op de schermtoets "save"
(opslaan).
PARKVIEW® IN- OF
UITSCHAKELEN —
ZONDER NAVIGATIE-/
MULTIMEDIA-RADIO
1. Druk op de toets “menu”.
2. Kies de schermtoets "system set
up" (systeeminstellingen).
3. Schakel de functie achteruitrijca-
mera in of uit door de schermtoets
"enable rear camera in reverse" (ca-
mera inschakelen bij achteruitrijden)
te kiezen.
DAKCONSOLES
DAKCONSOLE VOORIN
Er zijn twee soorten dakconsoles be-
schikbaar. Het basismodel dakconsole
voorin heeft vaste instap-/leeslampjes,een neerklapbaar zonnebrilopberg-
vakje en een gesprekspiegel. Het
premium-model dakconsole voorin is
voorzien van een LED-spot die de be-
kerhouders op het instrumentenpaneel
verlicht, twee draaibare LED-lampen,
een neerklapbaar opbergvak voor zon-
nebrillen, een conversatiespiegel, scha-
kelaars voor de optionele elektrische
schuifdeuren en een schakelaar voor de
optionele elektrisch bediende achter-
klep.
OPMERKING: Moddelen met
premium zonnedakconsole om-
vatten alle bovengenoemde onder-
delen, behalve het zonnebrilop-
bergvakje.
INSTAP- EN
INTERIEURVERLICHTING
Aan de voorkant van de console zijn
twee lampjes aangebracht (de nor-
male plafondlamp heeft twee knop-
pen). De verlichting gaat aan wanneer
u een voorportier, een schuifdeur of de
achterklep opent. Als uw auto is uit-
gerust met een afstandsbediening,
gaat de verlichting ook aan wanneer u
de ontgrendelknop op de afstandsbe-
diening indrukt.
De interieurverlichting fungeert ook
als leeslamp. Druk op de lens om deze
lampen aan te zetten als u in de auto
zit. Druk nogmaals om het lampje uit
te schakelen. U kunt de schijnrichting
van deze lampjes veranderen door de
buitenring in de richting van een van
de vier pijltjes te drukken (alleen
LED-lampjes).
Ook de omgeving direct rondom de
bekerhouders op het instrumentenpa-
neel wordt verlicht door een lampje in
de dakconsole (alleen luxe console).
Dit lampje gaat branden wanneer de
Dakconsole
165
koplampschakelaar aan is; de helder-
heid ervan stelt u in door de dimmer
omhoog of omlaag te draaien.
OPBERGVAKJE
ZONNEBRIL (ALLEEN
ZONDER SCHUIFDAK)
Aan de voorzijde van de dakconsole is
een vak aangebracht waarin twee
zonnebrillen kunnen worden be-
waard.
U opent dit vak door op de vergrende-
ling te drukken.
De klep draait langzaam tot hij volle-
dig is geopend.Vanuit deze stand kan de klep volle-
dig worden gesloten of, door hem on-
geveer driekwart te sluiten en los te
laten, in de stand worden gezet voor
gebruik van de gesprekspiegel.
OPMERKING: In de conversatie-
spiegelstand kan de klep alleen
worden gesloten.Om de klep weer volledig te openen,
moet hij eerst worden gesloten en ver-
volgens opnieuw worden geopend
door nogmaals de vergrendeling in te
drukken.
INTERIEURVERLICHTING/
LEESLAMPEN ACHTERIN
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
De dakconsole heeft twee sets interi-
eurverlichting. De verlichting gaat
aan wanneer u een voorportier, een
schuifdeur of de achterklep opent. Als
uw auto is uitgerust met een afstands-
bediening, gaat de verlichting ook aan
wanneer u de ontgrendelknop op de
afstandsbediening indrukt.
De interieurverlichting fungeert ook
als leeslamp. Druk op de lens om deze
lampen aan te zetten als u in de auto
zit. Om een lamp weer uit te schake-
len, drukt u opnieuw op de lens van de
lamp. U kunt de richting van deze
lampen veranderen door de op bui-
tenring met vier pijlen te drukken.
Vergrendeling van vak in dakconsole
Volledig geopend
Conversatiespiegel-stand
166
EEN AUDIOBRON OP KANAAL 2 BELUISTERENTERWIJL OP KANAAL 1 EEN VIDEO WORDT
AFGESPEELD ........................ .228
DUAL VIDEO SCREEN (SYSTEEM MET TWEE VIDEOSCHERMEN) ................228
EEN DVD AFSPELEN DOOR HET AANRAAKSCHERM VAN DE RADIO TE
GEBRUIKEN ......................... .228
EEN DVD AFSPELEN MET DE VES™-SPELER (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ........230
EEN Blu-ray-DISC AFSPELEN MET DE BLU-RAY-SPELER (voor bepaalde uitvoeringen/
landen) .............................. .231
EEN AUDIOBRON BELUISTEREN TERWIJL EEN VIDEO WORDT AFGESPEELD .........232
DRAAIBAAR SCHERM OP DE DERDE ZITRIJ (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ........232
BELANGRIJKE OPMERKINGEN OVER HET DUAL VIDEO SCREEN-SYSTEEM ..........233
VES™ AFSTANDSBEDIENING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ................... .233
AFSTANDSBEDIENING Blu-ray-SPELER (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ........235
OPBERGEN VAN AFSTANDSBEDIENING .....237
DE AFSTANDSBEDIENING VERGRENDELEN . . .237
BATTERIJEN VAN DE AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN ......................... .237
GEBRUIK VAN HOOFDTELEFOONS ........237
191
10. Controle-/storingslampje ESP
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)Het controle-/
storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) in de in-
strumentengroep gaat branden wan-
neer de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet. Als de motor
draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje
ESP continu blijft branden terwijl de
motor draait, is een storing gedetec-
teerd in het ESP-systeem. Als het
lampje blijft branden nadat er ver-
schillende keren is gestart en u meer-
dere kilometers hebt gereden met een
snelheid hoger dan 48 km/u, dient u
zo snel mogelijk contact op te nemen
met uw erkende dealer om het pro-
bleem te laten opsporen en verhelpen.
OPMERKING:
Het controlelampje ESP uitge-
schakeld en het controle-/
storingslampje ESP gaan kort
branden wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON/RUN wordt
gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet, wordt het ESP-
systeem ingeschakeld, ook wan-
neer dit eerder werd
uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt.
11. Controlelampje ESP uitgescha-
keld (voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Dit lampje geeft aan dat het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) is
uitgeschakeld.
12. Snelheidsmeter
Geeft de voertuigsnelheid aan. 13. Vulklepindicatie
De pijl in dit pictogram
geeft aan dat de brandstof-
vulklep zich aan de linker-
zijde van de auto bevindt.
14. Brandstofmeter
Wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN staat, toont de meter-
naald het brandstofpeil in de tank.
15. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Het lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden bran-
den nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Wanneer
het lampje niet brandt tijdens het
starten, blijft branden of gaat bran-
den tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg de paragraaf "Beveili-
gingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor infor-
matie hierover.
201