ISOFIX-compatibele kinderzitjes
worden uitgerust met een stijve stang
of een flexibele band aan elke kant. Ze
zijn allebei voorzien van een haak of
een koppelstuk voor bevestiging van
het onderste ankerpunt en een manier
om de aansluiting op het ankerpunt
strak te trekken. Naar voren gerichte
kinderzitjes en sommige tegen de rij-
richting in geplaatste kinderzitjes zijn
ook voorzien van een bevestigings-
band. De bevestigingsband heeft een
haak aan het uiteinde om aan het
bovenste ankerpunt te bevestigen en
een manier om de riem strak te trek-
ken nadat deze aan het ankerpunt is
bevestigd.ISOFIX middelste zitplaats
Als een kinderzitje dat in het midden
is geplaatst, de gordelband of de gesp-
sluiting voor de buitenste positie
blokkeert, moet u die buitenste positie
niet gebruiken. Als een kinderzitje dat
in het midden is geplaatst, de buiten-
ste ISOFIX-ankerpunten of
-veiligheidsgordel blokkeert, moet u
in die buitenste positie geen kinder-
zitje plaatsen.
WAARSCHUWING!
Gebruik nooit hetzelfde lage veran-
keringspunt om meer dan één kin-
derzitje aan te brengen. Zie "Het
ISOFIX-compatibele kinderzitje
installeren" voor specifieke
installatie-instructies.
Volg altijd de aanwijzingen van de
fabrikant van het kinderzitje op wan-
neer u uw kinderzitje aanbrengt. Niet
alle kinderzitjes worden geïnstalleerd
volgens de beschrijving in deze hand-
leiding. Installeren van een ISOFIX-
compatibel kinderzitje
1. Als de gekozen zitplaats een veilig-
heidsgordel met schakelbaar automa-
tisch blokkerend oprolmechanisme
(ALR) heeft, berg dan de veiligheids-
gordel op aan de hand van onder-
staande instructies. Zie de paragraaf
"Kinderzitjes installeren met de vei-
ligheidsgordels" om te controleren
welk type veiligheidsgordel elke zit-
plaats heeft.
2. Maak het verstelmechanisme aan
de onderste koppelstukken en aan de
bevestigingsband los, zodat u de kop-
pelstukken gemakkelijker aan de an-
kerpunten in de auto kunt vastma-
ken.
ISOFIX-ankerpunten (afbeelding van
het ankerpunt op de derde 60/40-zitrij)
73
3. Plaats het kinderzitje tussen de
lage ankerpunten voor die zitplaats
in. Voor sommige zitplaatsen op de
tweede rij moet u misschien de rug-
leuning verstellen of de hoofdsteun
omhoog klappen zodat het kinderzitje
beter past. Als de achterbank in de
auto naar voren en naar achteren kan
worden verplaatst, kunt u deze het
beste helemaal naar achteren zetten
om ruimte te maken voor het kinder-
zitje. U kunt ook de voorstoel naar
voren schuiven om meer ruimte te
maken voor het kinderzitje.
4. Bevestig de koppelstukken van het
kinderzitje aan de onderste anker-
punten bij de gekozen zitplaats.
5. Als het kinderzitje is voorzien van
een bevestigingsband, sluit u deze aan
op het bovenste ankerpunt. Zie de
paragraaf "Installeren van kinderzit-
jes met het bovenste ankerpunt" voor
aanwijzingen voor de bevestiging van
een ankerpunt voor de bevestigings-
band.6. Trek alle banden aan terwijl u het
kinderzitje naar achteren en omlaag
tegen de zitting drukt. Trek de banden
strak volgens de aanwijzingen van de
fabrikant van het kinderzitje.
7. Test of het kinderzitje stevig vast-
zit door het kinderzitje bij de gordel-
opening naar achteren en naar voren
te trekken. Het kinderzitje mag niet
meer dan 25,4 mm in alle richtingen
bewegen.
WAARSCHUWING!
De bevestigingen van kinderzitjes
zijn ontworpen om alleen de last
van op de juiste wijze aangebrachte
kinderzitjes te weerstaan. In geen
geval mogen ze worden gebruikt als
veiligheidsgordels voor volwasse-
nen, voor huisdieren of om andere
voorwerpen of apparatuur in de
auto vast te maken.
Opbergen van een ongebruikte
ALR-veiligheidsgordel
Wanneer u het ISOFIX-
bevestigingssysteem gebruikt om een
kinderzitje te installeren, bergt u alle
ALR-veiligheidsgordels op die niet
worden gebruikt door andere inzit-
tenden of om kinderzitjes te bevesti-
gen. Een ongebruikte veiligheidsgor-
del kan een kind verwonden als het
met de gordel speelt en per ongeluk
het oprolmechanisme van de veilig-
heidsgordel vergrendelt. Het is raad-
zaam voordat het kinderzitje met be-
hulp van het ISOFIX-systeem wordt
geplaatst, de veiligheidsgordel achter
het zitje om vast te gespen, buiten
bereik van het kind. Als de vastge-
gespte veiligheidsgordel in de weg zit
bij de installatie van het kinderzitje,
leidt u de veiligheidsgordel door de
gordelopening van het kinderzitje en
gespt u deze vervolgens vast, in plaats
van de veiligheidsgordel achter het
zitje te leiden. Vergrendel de veilig-
heidsgordel niet. Herinner alle kinde-
ren in de auto eraan dat de autogor-
dels geen speelgoed zijn en dat zij er
niet mee mogen spelen.
74
WAARSCHUWING!
Onjuiste bevestiging aan de ISOFIX-
ankerpunten kan ertoe leiden dat het
kinderzitje niet goed functioneert.
Het kind kan daardoor ernstig of
zelfs dodelijk letsel oplopen. Volg
daarom bij de bevestiging van een
kinderzitje nauwkeurig de aanwij-
zingen van de fabrikant.
Kinderzitjes installeren met de
veiligheidsgordels
De veiligheidsgordels op de passagiers-
zitplaatsen zijn voorzien van een scha-
kelbaar automatisch blokkerend oprol-
mechanisme (ALR), een vaste gesp, of
beide. Bij beide gordeltypen kan het
heupgedeelte van de gordel stevig rond
het kinderzitje worden getrokken, zodat
er geen borgklem hoeft te worden ge-
bruikt. Het automatisch blokkerend op-
rolmechanisme kan naar een vergren-
delde modus worden "geschakeld" door
de volledige gordel uit het oprolmecha-
nisme te trekken en weer te laten terug-
rollen in het mechanisme. Als het auto-
matisch blokkerend oprolmechanisme
wordt vergrendeld, produceert het een
klikkend geluid terwijl de gordel in hetoprolmechanisme wordt teruggetrok-
ken. Raadpleeg de beschrijving van
"Automatische blokkeerfunctie" onder
"Beveiligingssystemen voor inzitten-
den" voor meer informatie over het au-
tomatisch blokkerend oprolmecha-
nisme. De vaste gesp is ontworpen om
het heupgedeelte van de gordel strak te
houden wanneer de gordel strak en
recht wordt getrokken door een gordel-
opening van het kinderzitje.
Installeren van een kinderzitje
met een schakelbaar automatisch
blokkerend oprolmechanisme
(ALR)
1. Plaats het kinderzitje in het mid-
den op de achterbank. Voor sommige
zitplaatsen op de tweede rij moet u
misschien de rugleuning verstellen of
de hoofdsteun omhoog klappen zodat
het kinderzitje beter past. Als de ach-
terbank in de auto naar voren en naar
achteren kan worden verplaatst, kunt
u deze het beste helemaal naar achte-
ren zetten om ruimte te maken voor
het kinderzitje. U kunt ook de voor-
stoel naar voren schuiven om meer
ruimte te maken voor het kinderzitje.
2. Trek de gordel ver genoeg uit het
oprolmechanisme om deze door de
gordelopening van het kinderzitje te
leiden. De gordel mag niet worden
verdraaid in de gordelopening.
3. Schuif de gesp in de gespsluiting
totdat u een 'klik' hoort.
4. Trek aan de band om de heupgor-
del stevig vast te zetten tegen het kin-
derzitje.
5. Trek het schouderdeel van de gor-
del naar beneden tot de hele gordel uit
het oprolmechanisme is om de veilig-
heidsgordel te vergrendelen. Vervol-
gens laat u de gordel terugrollen in het
oprolmechanisme. Terwijl de gordel
wordt opgerold, hoort u een klikge-
luid. Dit geeft aan dat de automati-
sche blokkeerfunctie is geactiveerd.
6. Probeer de gordel uit het oprolme-
chanisme te trekken. Als de gordel is
vergrendeld, moet u deze niet verder
uit het oprolmechanisme kunnen
trekken. Als het oprolmechanisme
niet is vergrendeld, herhaalt u stap 5.
75
7. Trek daarna aan eventuele slappe
delen van de gordel om het heupge-
deelte rond het kinderzitje strak te
trekken terwijl u het kinderzitje naar
achteren en omlaag tegen de zitting
drukt.
8. Als het kinderzitje is voorzien van
een bovenste bevestigingsband en de
zitplaats een ankerpunt voor de bo-
venste bevestigingsband heeft, beves-
tigt u de bevestigingsband aan het
ankerpunt en trekt u de bevestigings-
band strak. Zie de paragraaf "Instal-
leren van kinderzitjes met het boven-
ste ankerpunt" voor aanwijzingen
voor de bevestiging van een anker-
punt voor de bevestigingsband.
9. Test of het kinderzitje stevig vast-
zit door het kinderzitje bij de gordel-
opening naar achteren en naar voren
te trekken. Het kinderzitje mag niet
meer dan 25,4 mm in alle richtingen
bewegen.
Veiligheidsgordels gaan in de loop van
de tijd losser zitten. Daarom dient u
de gordel af en toe te controleren en,
indien nodig, aan te trekken.Kinderzitje met een vaste gesp —
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
1. Plaats het kinderzitje in het mid-
den op de achterbank. Voor sommige
zitplaatsen op de tweede rij moet u
misschien de rugleuning verstellen of
de hoofdsteun omhoog klappen zodat
het kinderzitje beter past. Als de ach-
terbank in de auto naar voren en naar
achteren kan worden verplaatst, kunt
u deze het beste helemaal naar achte-
ren zetten om ruimte te maken voor
het kinderzitje. U kunt ook de voor-
stoel naar voren schuiven om meer
ruimte te maken voor het kinderzitje.
2. Vervolgens trekt u de gordel ver
genoeg uit het oprolmechanisme om
deze door de gordelopening van het
kinderzitje te leiden. De gordel mag
niet worden verdraaid in de gordelo-
pening.
3. Schuif de gesp in de gespsluiting
totdat u een 'klik' hoort.
4. Trek daarna aan eventuele slappe
delen van de gordel om het heupge-
deelte rond het kinderzitje strak te
trekken terwijl u het kinderzitje naar
achteren en omlaag tegen de zitting
drukt.
5. Als het kinderzitje is voorzien van
een bovenste bevestigingsband en de
zitplaats een ankerpunt voor de bo-
venste bevestigingsband heeft, beves-
tigt u de bevestigingsband aan het
ankerpunt en trekt u de bevestigings-
band strak. Zie het gedeelte "Installe-
ren van kinderzitjes met het bovenste
ankerpunt" voor aanwijzingen voor
de bevestiging van een ankerpunt
voor de bevestigingsband.
6. Test of het kinderzitje stevig vast-
zit door het kinderzitje bij de gordel-
opening naar achteren en naar voren
te trekken. Het kinderzitje mag niet
meer dan 25,4 mm in alle richtingen
bewegen.
Veiligheidsgordels gaan in de loop van
de tijd losser zitten. Daarom dient u
de gordel af en toe te controleren en,
indien nodig, aan te trekken.
76
Als de gespsluiting of de vaste gesp te
dicht bij de gordelopening van het
kinderzitje zit, kan het lastig zijn om
de veiligheidsgordel aan te trekken.
Als dit gebeurt, maak dan de gesp los
uit de gespsluiting en draai het korte
gordelgedeelte tot drie keer volledig
rond om de veiligheidsgordel korter te
maken. Zet de gesp weer vast in de
gespsluiting, met de ontgrendelknop
naar buiten gericht, weg van het kin-
derzitje. Herhaal de hierboven ge-
noemde stappen 4 t/m 6 om de instal-
latie van het kinderzitje te voltooien.
Wanneer u de gordel nog steeds niet
kunt aantrekken nadat u de gesp hebt
verkort, haal dan de gesp los uit de
gespsluiting. Draai vervolgens de
gespsluiting een halve slag en steek de
gesp opnieuw in de sluiting. Wanneer
het kinderzitje dan nog steeds niet
stevig is vastgezet, probeer dan een
andere zitpositie.Installeren van kinderzitjes met
het bovenste ankerpunt
1. Kijk achter de zitplaats waar u van
plan bent het kinderzitje te installeren
om het ankerpunt te vinden. U moet
mogelijk de stoel naar voren bewegen
om beter bij de ankerpunten te ko-
men. Als er geen bovenste ankerpunt
is voor de zitplaats, verplaats het kin-
derzitje dan naar een andere plaats in
de auto als er een beschikbaar is.
2. Leid de bevestigingsband volgens
de kortste weg vanaf het ankerpunt
naar het kinderzitje. Als uw auto is
uitgerust met verstelbare hoofdsteu-
nen achterin, trek de hoofdsteun dan
omhoog en leid, indien mogelijk, de
bevestigingsband onder de hoofd-
steun tussen de twee stangen door. Als
dit niet mogelijk is, laat dan de hoofd-
steun zakken en leid de bevestigings-
band langs de buitenzijde van de
hoofdsteun.
3. Bevestig de haak van de bevesti-
gingsband van het kinderzitje aan het
bovenste ankerpunt zoals weergege-
ven in de afbeelding.
4. Trek de bevestigingsband strak
volgens de aanwijzingen van de fabri-
kant van het kinderzitje.
Vastmaken van bevestigingsband op
de achterbank (afbeelding van het ankerpunt op de tweede zitrij)
ISOFIX-ankerpunten (afbeelding van het ankerpunt op de derde 60/40-zitrij)
77
WAARSCHUWING!
Als een bevestigingsband ver-keerd is vastgemaakt, zal het
kind het hoofd misschien te veel
kunnen bewegen en kan het kind
letsel oplopen. Gebruik alleen de
verankeringspunten direct achter
het kinderzitje om de bovenste
bevestigingsband van het kinder-
zitje vast te maken.
Als uw auto is uitgerust met een meerdelige achterbank, moet u
zorgen dat de bevestigingsband
bij het verwijderen van de speling
in de gordel niet in de opening
tussen de rugleuningen glijdt.
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als
een frontairbag wordt opgeblazen.
Een niet-aangelijnd huisdier kan bij
een noodstop of aanrijding als een
projectiel door de auto worden geslin-
gerd en letsel oplopen of een passagier
verwonden. Huisdieren moeten aangelijnd meerij-
den op de achterbank of in een speci-
ale reismand die is bevestigd met de
veiligheidsgordels.
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbren-
ging en as) van uw auto vereisen geen
lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de
eerste 100 km kunt u het beste een
snelheid tot 80 à 90 km/u aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt,
draagt nu en dan kort accelereren met
plankgas, binnen de grenzen van de
geldende verkeersregels, bij aan een
goed inrijdproces. Accelereren met
plankgas in een lage versnelling kan
schadelijk zijn en moet worden ver-
meden.
De motorolie die in de fabriek in de
motor is aangebracht, is een energie-
besparend smeermiddel van een hoge
kwaliteit. Houd bij het verversen van
de olie rekening met de het te ver-
wachten klimaat waarin de autowordt gebruikt. Raadpleeg de para-
graaf "Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen viscositeit en
kwaliteitsklassen. GEBRUIK NOOIT
NIET-REINIGENDE OF ONVER-
MENGDE MINERALE OLIËN.
Een nieuwe motor verbruikt tijdens
de eerste paar duizend kilometers mo-
gelijk iets meer olie. Dat is bij het
inrijden normaal en duidt niet op een
probleem.
AANVULLENDE
VEREISTEN VOOR EEN
DIESELMOTOR
Vermijd bij de eerste 1500 km zware
belastingen, zoals bijvoorbeeld rijden
met volgas. Blijf onder 2/3 van het
maximale toelaatbare toerental voor
iedere versnelling. Schakel op het
juiste moment. Schakel niet terug om
af te remmen op de motor.
78
DODEHOEKBEWAKING (voor bepaaldeuitvoeringen/landen) .......................96
REAR CROSS PATH (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) ...............................99
BEDRIJFSMODI .........................99
Uconnect® PHONE ...................... .101
COMPATIBELE TELEFOONS ..............102
BEDIENING .......................... .102
FUNCTIES TELEFOONGESPREKKEN .........108
EEN INKOMEND GESPREK BEANTWOORDEN OF WEIGEREN — BIJ NIET IN GESPREK . . . .108
EEN INKOMEND GESPREK BEANTWOORDEN OF WEIGEREN — BIJ IN GESPREK .........108
EEN TWEEDE TELEFOONGESPREK VOEREN TERWIJL U AL IN GESPREK BENT .........108
EEN GESPREK IN DE WACHT ZETTEN / UIT DE WACHT HALEN ....................... .108
VERGADERGESPREK ...................109
DRIEWEGGESPREKKEN .................109
GESPREK BEËINDIGEN .................109
REDIAL (Opnieuw kiezen) ................109
VOORTZETTING TELEFOONGESPREK ......109
FUNCTIES VAN Uconnect® PHONE ...........110
TAALKEUZE ......................... .110
HULP IN NOODSITUATIES ...............110
PECHHULP (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) .............................. .111
OPPIEPEN ........................... .111
84
VOICEMAIL BELLEN................... .111
WERKEN MET AUTOMATISCHE SYSTEMEN .......................... .111
ONDERBREKEN — PROMPTS NEGEREN . . . .112
CONTROLEVRAGEN IN- OF UITSCHAKELEN ...................... .112
INDICATOREN VOOR TELEFOON- EN NETWERKSTATUS ..................... .112
KIEZEN VIA DE TOETSEN VAN DE MOBIELE TELEFOON ........................... .113
DEMPEN/DEMPEN UIT ..................113
GEAVANCEERDE TELEFOONVERBINDINGEN . .113
TELEFOONGESPREK DOORSCHAKELEN VANEN NAAR EEN MOBIELE TELEFOON ........113
VERBINDING TUSSEN UCONNECT® PHONE EN DE MOBIELE TELEFOON TOT STAND BRENGEN
OF VERBREKEN ...................... .113
NAMEN VAN GEKOPPELDE MOBIELE TELEFOONS WEERGEVEN ...............114
EEN ANDERE MOBIELE TELEFOON SELECTEREN ........................ .114
AAN UCONNECT® PHONE GEKOPPELDE MOBIELE TELEFOONS VERWIJDEREN .....114
WAT U MOET WETEN OVER UW Uconnect® PHONE ................................ .115
GEBRUIKSAANWIJZING Uconnect® PHONE . .115
STEMTRAINING ....................... .115
RESETTEN ........................... .115
SPRAAKBEDIENING ................... .115
85