Page 33 of 260

31
Cockpit
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Koelvloeistoftemperatuur
en -niveau
brandt en wijzer
in het rode
gebied. een abnormale verhoging van
de temperatuur. Zet de auto stil, zet het contact af en laat de
koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het niveau.
knippert. een te laag koelvloeistofniveau. Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus". Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Service blijft kort
branden. lichte storingen of
waarschuwingen. Raadpleeg het "Logboek meldingen" op het display.
Zie rubriek 9, het gedeelte " Boordcomputer" en
vervolgens "Logboek waarschuwingsmeldingen.
Raadpleeg, afhankelijk van de ernst van de storing, het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. blijft branden. ernstige storingen.
Veiligheidsgordel
1e zitrij niet
vastgemaakt brandt en gaat
vervolgens
knipperen. dat de bestuurder en/of
voorpassagier zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt. Doe de gordel om en steek de gesp in de gordelsluiting.
in combinatie
met een
geluidssignaal en
blijft vervolgens
branden. tijdens het rijden is de
veiligheidsgordel van de
bestuurder of de voorpassagier
niet vastgemaakt. Trek aan de gordel om de vergrendeling van de
gesp te controleren. Zie in de rubriek 4 het gedeelte
"Veiligheidsgordels".
De bestuurder moet controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel op de juiste wijze hebben vastgemaakt.
Page 34 of 260

32
Cockpit
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Airbag vóór /
zij-airbag /
window-airbag knippert of blijft
branden. een storing van een airbag. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Airbags".
Uitschakeling
airbag vóór aan
passagierszijde
brandt.
dat deze airbag handmatig is
uitgeschakeld op het moment dat
een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats is bevestigd. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Airbags - kinderen aan
boord".
Laag
brandstofniveau brandt en wijzer
in het rode
gebied. dat zodra dit lampje gaat
branden er nog ongeveer
8 liter
brandstof aanwezig is. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met
een lege tank strandt.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor
kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem
beschadigd raken.
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 80 liter. blijft branden zodra het
contact wordt aangezet. dat er onvoldoende brandstof in
de tank aanwezig is.
knippert.
dat de brandstoftoevoer is onderbroken
ten gevolge van een ernstige aanrijding. Herstel de brandstoftoevoer. Zie in de rubriek 6 het
gedeelte "Brandstof".
Emissieregeling
EOBD knippert of blijft
branden. een storing in het systeem. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laden accu brandt. een storing in het laadcircuit. Controleer de accupolen. Zie in de rubriek 7 het
gedeelte "Accu".
knippert. het overgaan naar de waakfase van
de actieve functies (eco-mode). Zie in de rubriek 7 het gedeelte "Accu".
blijft branden,
terwijl de controles
zijn uitgevoerd. een storing in een elektrisch
circuit, de ontsteking of het
brandstofsysteem. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Page 35 of 260

ABS
ESP
33
Cockpit
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Stuurbekrachtiging
brandt. een storing in het systeem. De conventionele werking van de stuurinrichting, zonder
bekrachtiging, blijft behouden. Laat het systeem controleren
door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Geopend portier
brandt in
combinatie met
een melding op
het display. een niet goed gesloten portier,
deur of motorkap. Controleer of de portieren van de cabine, de achterdeuren,
de schuifdeuren en de motorkap (als de auto is voorzien
van een alarmsysteem) goed zijn gesloten.
Achtervering
met luchtvering knippert. een abnormaal verschil tussen
de gedetecteerde en de
optimale wagenhoogte. Automatische regeling: rijd stapvoets (tot ongeveer
10 km/h) tot het lampje uitgaat.
Handmatige regeling: stel de wagenhoogte, die in de
onderste of bovenste stand stond, optimaal in. Zie in de
rubriek 3 het gedeelte "Achtervering".
brandt bij het
wegrijden of
tijdens het rijden. een storing in de luchtvering. Stop onmiddellijk. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
ABS blijft branden. een storing in het
antiblokkeersysteem. De conventionele werking van het remsysteem, zonder
bekrachtiging, blijft behouden. Het is echter raadzaam
de auto stil te zetten en contact op te nemen met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ESC knippert. een ingreep van het ESC-
systeem. Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over de
wielen en verbetert zo de richtingsstabiliteit van de auto.
Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Veilig rijden".
blijft branden. een storing in het systeem. Bijv.:
een te lage bandenspanning.
Bijv.: controleer de bandenspanning. Laat het systeem controleren
door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
blijft branden in
combinatie met het
verklikkerlampje
van de knop (op
het dashboard). dat het systeem op verzoek van
de bestuurder is uitgeschakeld. Het systeem is uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als
de auto sneller dan 50 km/h rijdt of als de knop op het
dashboard wordt ingedrukt.
Page 36 of 260

34
Cockpit
Verklikkerlampje
status
signaleert
Wat te doen
Remblokken brandt. dat de remblokken aan
vervanging toe zijn. Laat de remblokken vervangen door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dimlicht /
verlichting
overdag
brandt. een handmatig geselecteerde
stand of het automatisch
inschakelen van de verlichting. Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede stand.
het inschakelen van de
verlichting zodra het contact
wordt aangezet. Volgens land van bestemming.
Zie in de rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Grootlicht dat u de hendel naar u toe trekt. Trek de hendel naar u toe om over te schakelen naar
dimlicht.
Richtingaanwijzers
knippert in
combinatie met
geluidssignaal. het inschakelen van de
richtingaanwijzers met de
lichtschakelaar links van het stuurwiel. Rechts: beweeg de hendel omhoog.
Links: beweeg de hendel omlaag.
Mistlampen
vóór brandt. dat de functie handmatig is
geselecteerd. De mistlampen werken uitsluitend als het parkeerlicht of
dimlicht is ingeschakeld.
Mistachterlicht brandt. dat de functie handmatig is
geselecteerd. Het mistachterlicht werkt uitsluitend als het parkeerlicht
of dimlicht is ingeschakeld. Schakel het mistachterlicht
uit als het zicht meer dan 50 m bedraagt. Laat u het
branden, dan kunt u medeweggebruikers verblinden en
het risico lopen te worden bekeurd.
Roetfilter brandt. een storing van het roetfilter
(niveau brandstofadditief, kans
op verstopping,...). Laat het filter controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Zie in rubriek 6 het
gedeelte "Controles".
Page 37 of 260

35
Cockpit
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
Display
status
signaleert
Wat te doen
Snelheidsregelaar
brandt. dat de snelheidsregelaar is
geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Snelheidsbegrenzer
brandt. dat de snelheidsbegrenzer is
geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Opschakelindicator
brandt. een aanwijzing, onafhankelijk
van de rijomstandigheden en de
verkeersdrukte. Schakel een hogere versnelling in bij een
handgeschakelde versnellingsbak om het
brandstofverbruik te verminderen.
De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor het wel of
niet opvolgen van deze aanwijzing.
Voorgloeien
dieselmotor brandt. dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(koude omstandigheden). Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te starten.
Roetfilter brandt. een storing van het roetfilter
(niveau brandstofadditief, kans
op verstopping,...). Laat het filter controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Zie in rubriek 6 het gedeelte "Controles".
Water in het
brandstoffilter brandt in
combinatie met
een melding op
het display. de aanwezigheid van water in
het brandstoffilter. Laat het filter onmiddellijk aftappen door het CITROËN-
netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Controles".
Onderhoudssleutel
brandt. een bijna verstreken
onderhoudsinterval. Zie het overzicht met controlepunten in het garantie-
en onderhoudsboekje. Maak een afspraak voor een
onderhoudscontrole met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Klokje wordt
weergegeven. het instellen van de tijd. Gebruik de linkerknop van het instrumentenpaneel.
Raadpleeg in de rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".
Page 38 of 260

36
Cockpit
BRANDSTOFNIVEAUMETER
Het brandstofniveau wordt aangegeven
zodra het contact wordt aangezet.
De wijzer staat op:
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
De wijzer van de
koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt
zich vóór het rode gebied:
normale werking.
Onder zware gebruiksomstandigheden of bij
warm weer kan de wijzer in de buurt van het
rode gebied komen.
Als het lampje gaat branden:
- stop onmiddellijk en zet het contact af.
De koelventilator kan nog ongeveer
10 minuten blijven werken,
- wacht tot de motor is afgekoeld om het
koelvloeistofniveau te controleren en
eventueel koelvloeistof bij te vullen.
- 1: de brandstoftank is volledig gevuld,
ongeveer 80 liter.
- 0: de brandstoftank is bijna leeg, het
verklikkerlampje blijft branden.
Het lampje gaat branden op het moment dat
er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
Raadpleeg in de rubriek 6 het gedeelte
"Brandstof".
Als de wijzer in het rode gebied komt:
Ga langzamer rijden of laat de motor
stationair draaien. Het koelcircuit staat onder druk, neem daarom
de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om
brandwonden te voorkomen:
- laat de motor nadat deze is afgezet
minimaal een uur afkoelen voordat u
werkzaamheden uitvoert.
- draai de dop eerst een kwart omwenteling
los om de druk te laten dalen.
- controleer, als de druk eenmaal is gedaald,
het niveau in het expansievat.
- verwijder indien nodig de dop om
koelvloeistof bij te vullen.
Laat uw auto controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als
de wijzer in het rode gebied blijft staan.
Raadpleeg in de rubriek 6 het gedeelte
"Niveaus".
Page 39 of 260

37
Cockpit
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
EMISSIEREGELING
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden van
dit specifieke verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd raken. Laat
het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en
ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de
normen voor de uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes; de
samenstelling van de uitstoot wordt
gecontroleerd door de lambdasondes
voor en achter de katalysator.
DETECTIESYSTEEM TE LAGE BANDENSPANNING
Sensoren controleren continu de bandenspanning
en zenden een waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is, een band lek is of bij
een storing van een sensor.
Als er een probleem wordt gesignaleerd, wordt
dit aangegeven door een afbeelding, een
geluidssignaal en een melding op het display.
Te lage bandenspanning
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij een waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is de vervorming van een
band niet altijd zichtbaar.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning van alle banden.
Lekke band
Het controlelampje STOP gaat branden.
Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.
Repareer de beschadigde band tijdelijk met
behulp van de noodreparatieset of monteer
het reservewiel.
Vervang de beschadigde band en laat
de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.
Storing of sensor(en) niet
gedetecteerd
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij het vervangen van een wiel of bij een
storing van een sensor wordt de spanning
van de band niet meer gecontroleerd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de defecte
sensor(en) te vervangen. Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
Als de beschadigde band vervangen wordt
door een band zonder sensor (bijvoorbeeld
het reservewiel), zal een melding worden
uitgezonden, om aan te geven dat de
spanning van deze band niet gecontroleerd
kan worden en ook om u eraan te
herinneren de beschadigde band met de
sensor te laten repareren.
Page 40 of 260

38
Cockpit
Het onderhoudsinterval wordt berekend
vanaf de laatste nulstelling van de
onderhoudsindicator op basis van twee
parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact geeft de teller eerst het oliepeil en
vervolgens weer de normale kilometerstand
en de stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan 1000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de sleutel en de resterende
kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact, wordt het oliepeil aangegeven,
geeft de teller vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden. Afhankelijk van de gebruiksgewoonten
van de bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af te leggen
kilometers.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan 1000 km
Voorbeeld:
de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 4800 km. Als
het contact wordt aangezet geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
ONDERHOUDSINDICATOR
De onderhoudsindicator informeert de bestuurder
over de afstand tot de volgende onderhoudscontrole,
afhankelijk van het gebruik van de auto.
Werking
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden het
sleutelsymbool branden. De kilometerteller
geeft de resterende kilometers (afgerond) tot
de eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Gebruiksvoorschriften
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig worden
gecontroleerd (ook van het reservewiel) voor
een optimale wegligging en een langere
levensduur van de banden, zeker wanneer
er vaak met zware belading en hoge
snelheden wordt gereden.
Neem de aanbevolen bandenspanning in
acht om het brandstofverbruik van de auto
te verlagen.
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied. Het vervangen van een band op een
wiel dat met dit systeem is uitgerust
moet worden uitgevoerd door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u bij het vervangen van een band
een wiel plaatst dat niet door uw
auto gedetecteerd wordt (bijvoorbeeld:
montage van winterbanden), moet u het
systeem opnieuw laten initialiseren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven en verantwoordelijk is.