Page 161 of 227

Rijden en bediening159
Raadpleeg voor de waarden die spe‐cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de
andere nationale autopapieren.
Algemene informatie De officiële waarden voor het brand‐
stofverbruik en de specifieke CO 2-
emissie zijn gebaseerd op het Euro‐
pese basismodel met standaarduit‐
rusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening
R (EG) nr. 715/2007 (in de meest re‐
cente van toepassing zijnde versie),
waarbij rekening wordt gehouden met het gewicht van de auto in bedrijfs‐
toestand, zoals voorgeschreven door
de verordening.
De gespecificeerde waarden zijn
slechts bedoeld om de verschillende
voertuigmodellen te kunnen vergelij‐
ken. Ze vormen geen garantie voor
het werkelijke brandstofverbruik van
een bepaalde auto. Accessoires lei‐
den mogelijk tot een geringe verho‐ging ten opzichte van het opgegeven
brandstofverbruik en de CO 2- emis‐
sie. Het brandstofverbruik hangt bo‐
vendien af van de persoonlijke rijstijl,
de staat van het wegdek en de ver‐
keersomstandigheden.Trekhaak
Algemene informatieAlleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Het ach‐ teraf monteren van een trekhaak door
een werkplaats laten uitvoeren. Zo
nodig wijzigingen in de auto aanbren‐ gen, zoals in het koelsysteem, de hit‐
teschilden of andere uitrusting.
Bij het monteren van een trekhaak
wordt mogelijk de opening voor het
sleepoog afgedekt. Als dat het geval
is, gebruik dan de kogelstang om te
slepen. De kogelstang altijd in de auto
bewaren.
Rijgedrag en
aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd.
Page 162 of 227

160Rijden en bediening
Voor aanhangers met een geringe rij‐stabiliteit en caravans met een maxi‐
maal totaalgewicht van meer dan
1000 kg mag de snelheid van
80 km/u niet worden overschreden en
wordt het gebruik van een trillings‐
demper aanbevolen.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 216.
Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Het geldt normaal bij hellings‐
percentages tot maximaal 12 %.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor ie‐ dere 1000 meter aan hoogtetoename
met 10 % worden verminderd. Bij het
rijden op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (kleiner dan 8 %,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te wor‐
den verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 206
vermeld.Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk ( 75 kg) staat op het typeplaatje van de
trekhaak en in de autopapieren ver‐
meld. Altijd de maximale kogeldruk
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Achterasbelasting
De toegestane asbelastingen (zie
identificatieplaatje of voertuigdocu‐
menten) mogen niet overschreden
worden.
Page 163 of 227

Verzorging van de auto161Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................161
Controle van de auto .................162
Gloeilamp vervangen .................170
Elektrisch systeem .....................176
Boordgereedschap ....................182
Velgen en banden .....................182
Starthulp gebruiken ...................196
Trekken ...................................... 197
Verzorging van uiterlijk ..............200Algemene informatie
Accessoires en
modificaties van auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik
te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor an‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als deze door autoriteiten of anderszins
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische
systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐
ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen
Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
■ Auto wassen en conserveren.
■ Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
■ Afdichtrubbers reinigen en conser‐ veren.
■ Brandstoftank helemaal vullen. ■ Motorolie verversen.
■ Sproeiervloeistofreservoir leegma‐ ken.
■ Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
■ Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
■ Auto in een droge en goed geven‐ tileerde ruimte parkeren. Eerste
versnelling of achteruitversnelling
inschakelen of keuzehendel in
stand P zetten. Voorkomen dat
auto kan wegrollen.
■ Handrem niet aantrekken.
Page 164 of 227

162Verzorging van de auto
■ Motorkap openen, alle portierensluiten en auto vergrendelen.
■ Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt, waar‐
onder het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
■ Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening inscha‐ kelen.
■ Bandenspanning controleren.
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen.
■ Motoroliepeil controleren.
■ Koelvloeistofpeil controleren.
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.
Verwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website, als datconform de wet vereist is. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.
Gasauto's moeten worden afgevoerd
door een speciaal daartoe bevoegd
bedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden
uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
Page 165 of 227
Verzorging van de auto1639Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Leg de veiligheidsgrendel links opzijen open de motorkap.
Trek de ondersteuningstang voor‐
zichtig uit de houder. En zet deze ver‐
volgens vast aan de linker zijhaak op
de motorkap.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor
om veiligheidsredenen automatisch
herstart.
Sluiten Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Motorkap laten zakken en in het slot
laten vallen. Controleer of de motor‐ kap vergrendeld is.
Motorolie Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Verge‐
wis u ervan dat de gebruikte olie de
juiste specificatie heeft. Aanbevolen
vloeistoffen en smeermiddelen
3 204.
Page 166 of 227
164Verzorging van de auto
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn ge‐ weest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐
torolie bijvullen.
U wordt geadviseerd motorolie te ge‐
bruiken van dezelfde kwaliteit als bij
de laatste verversingsbeurt.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.De motorolievuldop bevindt zich op
de kleppendeksel.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Inhouden 3 215.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Page 167 of 227

Verzorging van de auto165Koelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. -30 °C. In noordelijke lan‐ den met extreem lage temperaturen
biedt de af-fabriek bijgevulde koel‐
vloeistof vorstbescherming tot ca.
-40 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries ge‐ bruiken.
Koelvloeistofpeil
Voorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof boven de vulstreep
staan. Bijvullen als het peil te laag is.
9 Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde
koelvloeistof met schoon kraanwater; verhouding 1 : 1. Gebruik schoon
kraanwater als er geen geconcen‐
treerde koelvloeistof voorhanden is.
Dop goed vastdraaien. Koelvloeistof‐
gehalte door een werkplaats laten
controleren en oorzaak van het koel‐
vloeistofverlies laten verhelpen.
Stuurbekrachtigingsvloei‐
stofVoorzichtig
Zeer kleine hoeveelheden vuil‐
deeltjes kunnen schade aan de
stuurinrichtingssysteem veroorza‐
ken, waardoor het niet meer goed
werkt. Voorkom dat vuildeeltjes in contact komen met de vloeistof‐zijde van de reservoirdop/peilstok
of dat ze in het reservoir terecht‐
komen.
Page 168 of 227
166Verzorging van de auto
Het stuurbekrachtigingsvloeistofpeil
hoeft in de regel niet te worden ge‐
controleerd. Als er bij het sturen een
ongewoon geluid klinkt of als de
stuurbekrachtiging vreemd reageert,
roep dan de hulp van een werkplaats
in.
Sproeiervloeistof
Schoon water vermengd met een
passende hoeveelheid sproeiervloei‐ stof en antivries bijvullen.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐
male dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk ver‐
vangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.