Page 25 of 227

Sleutels, portieren en ruiten23
U kunt de instelling veranderen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 102.
U kunt de instelling opslaan voor de
gebruikte sleutel. Opgeslagen instel‐
lingen 3 22.
Vergrendelen Portieren, bagageruimte en tankklep
sluiten.
Toets e indrukken.
Bij een niet goed gesloten bestuur‐
dersportier werkt de centrale vergren‐ deling niet.
Centrale vergrendelingstoetsen
Alle portieren, de bagageruimte en de
tankklep worden vanuit de passa‐
giersruimte vergrendeld of ontgren‐
deld.
De centrale vergrendelingstoetsen
zitten in het bestuurdersportier en het passagiersportier.
Druk op de toets e om te vergrende‐
len.
Druk op de toets c om te ontgrende‐
len.
Storing in afstandsbediening
Ontgrendelen
Ontgrendel het bestuurdersportier
handmatig door de sleutel in het slot te verdraaien. Schakel de ontsteking
in en druk op de centrale vergrendel‐
toets c om de andere portieren, de
bagageruimte en de tankklep te ont‐
grendelen. Als u het contact aanzet,
wordt het vergrendelingssysteem uit‐
geschakeld.
Page 26 of 227

24Sleutels, portieren en ruiten
Vergrendelen
Vergrendel het bestuurdersportier handmatig door de sleutel in het slot te verdraaien.
Storing in centrale
vergrendeling
Ontgrendelen
Ontgrendel het bestuurdersportier
handmatig door de sleutel in het slot te verdraaien. U kunt de overige por‐
tieren openen door tweemaal aan de
binnenste portiergreep te trekken. U
kunt de bagageruimte en de tankklep niet openen. Schakel het contact in
om het vergrendelingssysteem te
deactiveren 3 26.
Vergrendelen
Druk bij alle portieren op de binnenste
vergrendelingsknop, maar niet bij het bestuurdersportier. Sluit vervolgenshet bestuurdersportier en vergrendel
dit van buiten met de sleutel. Tank‐
klep en achterklep kunnen niet wor‐
den vergrendeld.Vertraagde vergrendeling
Deze functie vertraagt het vergrende‐ len van de portieren en het activeren
van het diefstalalarmsysteem met
vijf seconden als de auto met de elek‐ trische portierslotschakelaar of de
handzender wordt vergrendeld.
Dit kan worden gewijzigd in de boord‐
instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 102.
AAN : bij het indrukken van de toets
voor centrale vergrendeling, geven
drie geluidssignalen aan dat ver‐
traagde vergrendeling is ingescha‐
keld.
De portieren vergrendelen niet tot
vijf seconden na het sluiten van het
laatste portier. U kunt de vertraagde
vergrendeling tijdelijk negeren door
de centrale vergrendelingstoets of de vergrendelingstoets op de handzen‐
der in te drukken.
UIT : de portieren vergrendelen on‐
middellijk bij het indrukken van de
elektrische vergrendelingsschake‐
laar of de toets e op de handzender.Automatisch vergrendelen
U kunt deze beveiligingsfunctie zoda‐ nig configureren dat alle portieren, de
bagageruimte en de tankklep bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐
heid automatisch worden vergren‐
deld.
Bovendien kunt u de functie zo confi‐ gureren dat ze het bestuurdersportierof alle portieren opent nadat het con‐
tact is uitgeschakeld en de contact‐
sleutel werd verwijderd (handmatige
transmissie) of wanneer de keuze‐
hendel in de stand P wordt geplaatst
(automatische transmissie).
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 102.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Page 27 of 227

Sleutels, portieren en ruiten25Kindersloten9Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Gebruik een sleutel of een passende
schroevendraaier en draai het kinder‐ slot in het achterportier in de horizon‐tale stand. Het portier kan niet meer
van binnen worden geopend. Om de
functie te deactiveren, draait u het kinderslot in de verticale stand.
Portieren
Bagageruimte
Achterklep Openen
Druk na het ontgrendelen op de tip‐
toets en open de achterklep.
Sluiten
Gebruik een van de binnenste hand‐
grepen.
Druk tijdens het sluiten niet opnieuw
op de tiptoets of het merkembleem,
om te voorkomen dat de achterklep
weer wordt ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 22.
Algemene tips voor de
achterklepbediening9 Gevaar
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.
Page 28 of 227

26Sleutels, portieren en ruitenVoorzichtig
Voordat u de achterklep opent,
moet u belemmeringgen in de
hoogte controleren, zoals een ga‐
ragedeur, om schade aan de ach‐ terklep te voorkomen. Controleer
altijd het bewegingsgebied boven
en achter de achterklep.
Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.
Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als de ontsteking ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale vergrendelings‐
toets.
Inschakelen
Druk binnen 5 seconden tweemaal op
e van de handzender.
Diefstalalarmsysteem
Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt: ■ Portieren, achterklep, motorkap,
■ Contactslot.
Bij het ontgrendelen van de auto wor‐
den beide systemen tegelijk uitge‐
schakeld.
Page 29 of 227

Sleutels, portieren en ruiten27
Activering■ Activeert zichzelf 30 seconden na‐ dat u de auto vergrendelt (initialisa‐
tie van het systeem)
■ Direct wanneer u na het vergren‐ delen nogmaals op e van de hand‐
zender drukt
Let op
Bij wijzigingen in het interieur, zoals
het gebruik van stoelhoezen en bij
open ruiten, werkt de bewaking van
het interieur wellicht minder goed.
Status-LEDDe status-LED is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:Led
aan=test, inschakelvertraging.Led
knip‐
pert
snel=portieren, achterklep of
motorkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring.
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led
knippert
lang‐
zaam=systeem is geactiveerd.
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Deactivering Bij het ontgrendelen van de auto
wordt het diefstalalarmsysteem ge‐
deactiveerd.
Alarm
Het alarm kan worden afgezet door
het indrukken van een willekeurige
toets op de handzender of door het
inschakelen van de ontsteking.
U kunt het diefstalalarmsysteem weer inschakelen door op e te drukken of
het contact aan te zetten.
Automatische
portiervergrendeling
Wanneer geen enkel portier wordt ge‐
opend of de contactsleutel niet in de
stand 2 of 3 wordt gezet 3 124 binnen
3 minuten nadat de portieren zijn ont‐
grendeld met de handzender, worden alle portieren weer vergrendeld en
wordt het diefstalalarmsysteem auto‐
matisch ingeschakeld.
Automatische
portierontgrendeling Alle portieren ontgrendelen automa‐
tisch zodra de botsingsensoren een
botsingsignaal ontvangen terwijl het
contact wordt ingeschakeld.
Page 30 of 227

28Sleutels, portieren en ruiten
Wel zullen de portieren mogelijk niet
ontgrendelen als er mechanische
problemen zijn opgetreden met het
systeem voor portiervergrendeling of
met het accuvoedingsysteem.
Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de con‐ tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag
worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Knippert controlelamp d nadat het
contact is ingeschakeld, dan is er een storing in het systeem: de auto kan
niet worden gestart. Contact uitscha‐ kelen en opnieuw proberen te starten.
Als de controlelamp blijft knipperen,
kunt u proberen om de motor met de
reservesleutel te starten en daarna
de hulp van een werkplaats inroepen.Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 22, 3 26.
Controlelamp d 3 90.Buitenspiegels
Bolle vorm
De bolle buitenspiegel bevat een as‐
ferisch gebied en verkleint de dode
hoek. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in te schatten.
Elektrische verstelling
Selecteer de gewenste buitenspiegel
door de knop naar links (L) of rechts
(R) te draaien. Beweeg daarna de
knop om de spiegel te verstellen.
Page 31 of 227
Sleutels, portieren en ruiten29
In de stand 0 is geen enkele spiegel
geselecteerd.
Inklapbare spiegels
Handmatig inklappen
Voor de veiligheid van voetgangers
klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door
licht op de spiegelbehuizing te druk‐
ken terugduwen.
Elektrisch inklappen
Draai de knop naar 0 en duw de knop
daarna naar achteren. Beide buiten‐
spiegels klappen nu in.
Duw de knop nogmaals naar ach‐ teren - beide buitenspiegels keren nu terug naar de oorspronkelijke stand.
Verwarmde spiegels
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Page 32 of 227
30Sleutels, portieren en ruitenBinnenspiegelHandmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing verstellen.
Automatische dimfunctie
Verblinding ’s nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Ruiten
Voorruit
Warmtereflecterende voorruit
De warmtereflecterende voorruit
heeft een coating die zonnestralen
weerkaatst. Ook datasignalen zoals
die van tolstations kunnen worden
gereflecteerd.
De aangegeven gebieden van de
voorruit achter de binnenspiegel heb‐ ben geen coating. Apparaten voor het
registreren van elektronische gege‐
vens en betaling van gelden moeten op deze plekken worden bevestigd.