Page 33 of 108

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-18
3
DAU12660
Noodstopschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12711
Startknop “ ”
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU41700
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
ring gaat branden als de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid en de startknop wordt inge-
drukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “ ” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijk-
tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP
DCA10061
Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontla-
den.
DAU47494
Rijmodusschakelaar “MODE”
WAARSCHUWING
DWA15340
Wijzig de rijmodus niet tijdens het rijden.Met deze schakelaar wijzigt u de rijmodus
naar “STD”, “A” of “B” in de onderstaande
volgorde:
STD → A → B → STD
De gasgreep moet volledig gesloten zijn bij
het wijzigen van de rijmodus. (Zie pagina
3-1 voor uitleg over de afzonderlijke rijmo-
di.)OPMERKING●
De modus is standaard ingesteld op
“STD”. De “STD” modus keert terug
wanneer u de sleutel naar “OFF”
draait.
●
De geselecteerde modus wordt ge-
toond in de rijmodusweergave. (Zie
pagina 3-13.)
DAU12820
Koppelingshendel De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrok-
ken worden en langzaam worden losgela-
ten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-33.)1. Koppelingshendel
U1KBD1D0.book Page 18 Friday, July 6, 2012 1:58 PM
Page 34 of 108

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-19
3
DAU12871
Schakelpedaal Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motor en wordt in combina-
tie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de 6-
traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
DAU33853
Remhendel De remhendel bevindt zich aan de rechter-
zijde van het stuur. Trek de hendel naar de
gasgreep toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
De remhendel is voorzien van een stelknop
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de gas-
greep af te stellen, moet u de stelknop
draaien terwijl u de hendel van de gasgreep
vandaan houdt. Als de gewenste positie is
bereikt, stel deze dan in door een groef op
de stelknop uit te lijnen met het
merkteken “ ” op de remhendel.
DAU12941
Rempedaal Het rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
1. Schakelpedaal
1
1. Remhendel
2. Stelknop voor afstelpositie van remhendel
3. Afstand tussen remhendel en gasgreep
4. “ ”-merkteken
42
1
3
1. Rempedaal
1
U1KBD1D0.book Page 19 Friday, July 6, 2012 1:58 PM
Page 35 of 108

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-20
3
DAU51861
Tractieregeling De tractieregeling helpt bij het behouden
van grip bij het optrekken. Wanneer senso-
ren detecteren dat het achterwiel begint te
slippen (ongecontroleerde slip), grijpt de
tractieregeling in door het motorvermogen
te reguleren totdat de grip is hersteld. Het
controlelampje tractieregeling knippert om
de bestuurder te laten weten dat de tractie-
regeling is ingeschakeld.
WAARSCHUWING
DWA15431
De tractieregeling vormt geen vervan-
ging voor verstandig rijgedrag dat is
aangepast aan de omstandigheden. De
tractieregeling biedt geen bescherming
tegen gripverlies door te snel ingaan van
bochten, snel optrekken bij schuin over-
hangen of door remmen, en kan wegglij-
den van het voorwiel niet voorkomen.
Rijd altijd voorzichtig op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzonder gladde oppervlakken.OPMERKING●
Het is mogelijk dat de tractieregeling
wordt ingeschakeld wanneer de ma-
chine over een hobbel rijdt.
●
Er zijn mogelijk kleine veranderingen
in het motor- en uitlaatgeluid waar-
neembaar wanneer de tractieregeling
wordt ingeschakeld.
De tractieregeling heeft zes modi en een uit-
stand.●
In “TCS”-modus 1 biedt de tractierege-
ling de minste ondersteuning.
●
In “TCS”-modi 2 tot en met 6 biedt de
tractieregeling meer ondersteuning. In
modus 6 biedt de tractieregeling de
meeste ondersteuning.
●
In de “TCS OFF”-modus is de tractie-
regeling uitgeschakeld. Bij sommige
rijomstandigheden kan het systeemook automatisch worden uitgescha-
keld (zie “Terugstellen” op pagina
3-21).
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, wordt de tractieregeling ingescha-
keld en wordt de laatst gekozen modus
weergegeven op de multifunctionele meter.
Alle modi van de tractieregeling kunnen
worden geselecteerd als de sleutel in de
stand “ON” staat. Modi 1 tot en met 6 kun-
nen ook worden geselecteerd terwijl de ma-
chine rijdt, maar hiervoor moet de gasgreep
volledig gesloten zijn. De tractieregeling kan
niet worden in- of uitgeschakeld terwijl de
machine rijdt.
LET OP
DCA16800
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
banden. (Zie pagina 6-19.) Bij gebruik
van banden met een andere maat zal de
tractieregeling de wielrotatie niet nauw-
keurig kunnen regelen.
OFF Weergave
Modus 1
Modus 2
Modus 3
Modus 4
Modus 5
Modus 6
TCS
OFF
TCSTCSTCSTCSTCSTCS
U1KBD1D0.book Page 20 Friday, July 6, 2012 1:58 PM
Page 36 of 108

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-21
3
Tractieregeling instellen
WAARSCHUWING
DWA16070
Het wijzigen van de instellingen tijdens
het rijden kan de bestuurder afleiden.
Wees daarom extra voorzichtig bij het
wijzigen van de instellingen tijdens het
rijden.Houd terwijl de machine stilstaat de boven-
kant van de schakelaar van de tractierege-
ling ten minste twee seconden ingedrukt om
de tractieregeling uit te schakelen. Druk op
de onderkant van de schakelaar om de trac-
tieregeling in te schakelen.
Sluit met de machine in stilstand of tijdens
het rijden de gasgreep en druk op de onder-
kant van de schakelaar om tussen de modi
te wisselen van 1 tot en met 6. Sluit de gas-
greep en druk op de bovenkant van de
schakelaar om tussen de modi te wisselen
van 6 tot en met 1.OPMERKINGDe machine is in de fabriek ingesteld op
“TCS”-modus 6.
Terugstellen
De tractieregeling kan worden uitgescha-
keld onder de volgende omstandigheden:●
Het voor- of achterwiel komt van de
grond tijdens het rijden
●
Overmatig doorslaan van het achter-
wielAls de tractieregeling is uitgeschakeld,
brandt zowel het controlelampje tractiere-
geling als het waarschuwingslampje motor-
storing.
Om de tractieregeling terug te stellen:
Draai de sleutel naar “OFF”. Wacht min-
stens één seconde en draai de sleutel dan
terug naar “ON”. Het controlelampje tractie-
regeling dient nu uit te gaan en het systeem
wordt ingeschakeld. Het waarschuwings-
lampje motorstoring dient uit te gaan nadat
een rijsnelheid van minstens 20 km/h (12
mi/h) is bereikt. Als het controlelampje trac-
tieregeling en/of het waarschuwingslampje
motorstoring na het terugstellen blijven
branden, kan nog steeds met de motorfiets
worden gereden; laat de motorfiets echter
zo snel mogelijk nazien door uw Yamaha
dealer.LET OP
DCA17731
●
Houd alle soorten magneten (inclu-
sief magneetgrijpers, magnetische
schroevendraaiers etc.) uit de buurt
van de sensor en rotor van het
voorwiel, anders kunnen de sensor
en rotor beschadigd raken met een
onjuiste werking van de tractierege-
ling tot gevolg.
1. Modusweergave tractieregeling
1. Schakelaar tractieregeling “TCS”
1
1
U1KBD1D0.book Page 21 Friday, July 6, 2012 1:58 PM
Page 37 of 108
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-22
3
●
Let op dat de sensor of rotor niet
beschadigd raakt.
DAU13074
Tankdop Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop1. Druk de tankdop in positie met de sleu- tel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden gesloten met
de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct gesloten en vergren-
deld is.
WAARSCHUWING
DWA11091
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstoflek-
kage ontstaat brandgevaar.
1. Opneemring voorwielsensor
2. Voorwielsensor
2
1
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
U1KBD1D0.book Page 22 Friday, July 6, 2012 1:58 PM
Page 38 of 108

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-23
3
DAU13221
Brandstof Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10881
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.1. Zet alvorens te tanken de motor af enzorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zo-
als de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt. 3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15151
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU13391
LET OP
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ern-
stige schade aan inwendige motoron-
derdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
2
1
Voorgeschreven brandstof:
Uitsluitend loodvrije superbenzine
Inhoud brandstoftank: 18.0 L (4.76 US gal, 3.96 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brand-
stofniveau gaat branden): 3.1 L (0.82 US gal, 0.68 Imp.gal)
U1KBD1D0.book Page 23 Friday, July 6, 2012 1:58 PM
Page 39 of 108

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-24
3
DAU51150
Tankbeluchtingsslang en over-
loopslang Alvorens de motorfiets te gebruiken:●
Controleer alle slangaansluitingen.
●
Controleer alle slangen op scheuren of
beschadiging en vervang indien nodig.
●
Controleer voor alle slangen of het uit-
einde ervan niet is verstopt en reinig
indien nodig.
●
Controleer of het uiteinde van alle
slangen buiten het stroomlijnpaneel is
geplaatst.
DAU13433
Uitlaatkatalysator Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10862
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:●
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
●
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsys-
teem in aanraking kunnen komen.
●
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onder-
houdswerkzaamheden uit te voe-
ren.
●
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10701
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
1. Tankbeluchtingsslang
2. Overloopslang brandstoftank
12
U1KBD1D0.book Page 24 Friday, July 6, 2012 1:58 PM
Page 40 of 108

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-25
3
DAU47271
Zadels Duozadel
Verwijderen van het duozadel1. Steek de sleutel in het zadelslot endraai rechtsom.
2. Trek de voorzijde van het duozadel omhoog en trek het zadel naar voren.
Aanbrengen van het duozadel1. Steek het uitsteeksel aan de achterzij- de van het duozadel in de zadelbeves-
tiging zoals afgebeeld en druk dan de
voorzijde van het zadel omlaag om te
vergrendelen. 2. Neem de sleutel uit.
Bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel
1. Verwijder het duozadel.
2. Trek de hoeken aan de achterkant van het bestuurderszadel omhoog (zie af-
beelding), verwijder de bouten met de
zeskantsleutel die onder het duozadel
zit en trek het zadel eraf.
Aanbrengen van het bestuurderszadel
1. Steek de uitsteeksels in de zadelhou-ders zoals afgebeeld en plaats het za-
del dan in de oorspronkelijke positie.
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
1 2
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1
2
1. Bout
1. Duozadel
2. Zeskantsleutel
1
2 1
U1KBD1D0.book Page 25 Friday, July 6, 2012 1:58 PM