Page 17 of 336

IN EEN OOGOPSLAG
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Het instrumentenpaneel wordt permanent
verlicht, zodat deze zowel overdag als 's
nachts onder alle omstandigheden uitstekend
afl eesbaar is.
- Als het contact wordt aangezet, moet de
wijzer van de brandstofmeter de resterende
hoeveelheid brandstof aangeven.
- Bij draaiende motor moet het
verklikkerlampje laag brandstofniveau
uitgaan.
- Als het contact wordt aangezet, moet de
motorolieniveaumeter enkele seconden
aangeven of het oliepeil "OK" of "correct" is
(volgens uitvoering).
Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
INSTRUMENTENPANEEL
62
22
- Als het contact wordt aangezet, gaan de
oranje en rode verklikkerlampjes branden.
- Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er
lampjes blijven branden.
VERKLIKKERLAMPJES
26 Het branden van een lampje geeft de status
van de desbetreffende functie aan.
A.
Verzending van een noodoproep.
RIJ DRUKSCHAKELAARS
57 202, 203
107
143
202, 203
B.
Uitschakeling inbraak- en
wegsleepbeveiliging (alarm).
C.
Centrale vergrendeling.
D.
Uitschakeling ESC/ASR.
E.
Uitschakeling parkeerhulp voor en achter.
F.
Toegang tot de diensten van PEUGEOT.
Page 18 of 336
16
127
1.
Stand Stop
.
2.
Stand Contact
.
3.
Stand Starten
.
CONTACTSLOT
Hang geen zware voorwerpen aan
de sleutel. Hierdoor kunnen storingen
optreden.
)
Selecteer de stand:
"OFF"
(uitschakelen) wanneer een
kinderzitje "met de rug in de rijrichting" is
bevestigd,
"ON"
(inschakelen) wanneer een passagier
op de voorstoel zit of een kinderzitje "met
het gezicht in de rijrichting" is bevestigd.
AIRBAG VOORPASSAGIER
115, 119
A.
Verklikkerlampje veiligheidsgordels voor
en/of achter niet vastgemaakt of weer
losgemaakt.
B.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel links
voor.
C.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
voor.
D.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
achter.
E.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel links
achter.
F.
Verklikkerlampje uitschakeling airbag vóór
aan passagierszijde.
G.
Verklikkerlampje airbag vóór aan
passagierszijde actief.
VEILIGHEIDSGORDELS EN AIRBAG
VÓÓR AAN PASSAGIERSZIJDE
111, 115, 119
Page 19 of 336
IN EEN OOGOPSLAG
- Vastmaken van de gesp A
in de
gordelsluiting A
in het midden van de
achterbank.
- Vastmaken van de gesp B
in de
gordelsluiting B
aan de zijkant van de
bekleding.
VEILIGHEIDSGORDELS
ACHTER
112
NEERKLAPPEN VAN DE
RUGLEUNING
73
1.
Ontgrendelen van de rugleuning
door vanuit de bagageruimte aan de
handgreep te trekken.
73
TOEGANG TOT DE
ZITPLAATSEN ACHTER
1.
Ontgrendelen van de rugleuning.
2.
Naar voren klappen van de rugleuning.
ACHTERIN
2.
Neerklappen van de rugleuning op de
zitting vanuit het interieur. Druk op de rode knop B
en vervolgens op de
zwarte knop A
om de gordel los te maken. Bij de instapfunctie voor de achterste
zitplaatsen wordt de zitting niet
ontgrendeld.
Page 20 of 336

18 Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is
ingeschakeld, verschijnen de instellingen van
het systeem op het instrumentenpaneel.
WEERGAVE OP HET
INSTRUMENTENPANEEL
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
RIJDEN
1.
Selecteren/deactiveren van de
snelheidsbegrenzer.
2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer aan/uit.
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk
bij draaiende motor.
SNELHEIDSBEGRENZER
"LIMIT"
136
1.
Selecteren/deactiveren van de
snelheidsregelaar.
2.
Instellen van een snelheid / Verlagen van
de ingestelde snelheid.
3.
Instellen van een snelheid / Verhogen van
de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsregelaar uit / Hervatten
snelheidsregeling.
SNELHEIDSREGELAAR
"CRUISE"
Het instellen van een snelheid en het
activeren van de snelheidsregelaar is alleen
mogelijk bij een wagensnelheid hoger dan
40 km/h, vanaf de vierde versnelling bij een
handgeschakelde versnellingsbak (tweede bij
een automatische transmissie).
139
Page 21 of 336
Page 22 of 336

20
MAAK OPTIMAAL GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak,
rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in
en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Volg de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die
op het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een automatische versnellingsbak of
een elektronisch gestuurde versnellingsbak, laat de selectiehendel
dan in de stand Drive "D"
of Auto "A"
(afhankelijk van het type
versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
KIES VOOR EEN SOEPELE RIJSTIJL
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de
motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het
gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast
door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
GEBRUIK OP SLIMME WIJZE DE
ELEKTRISCHE VOORZIENINGEN
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller
op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur
(DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Page 23 of 336

BEPERK DE OORZAKEN VAN EEN HOGER
BRANDSTOFVERBRUIK
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fi etsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
HOUD U AAN DE
ONDERHOUDSVOORSCHRIFTEN
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhoFuden (olie verversen, oliefi lter en
luchtfi lter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant
voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het
gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
Page 24 of 336

22
INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
KLOKKEN
1.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min).
2.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius).
3.
Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.
4.
Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
5.
Klein display.
6.
Centraal display.
7.
Weergaveknop.
Voor het uitvoeren van een handmatige CHECK.
Toont onderhoudsinformatie.
Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of
onderhoudsindicator).
8.
Dimmer verlichting.
Knop voor de instelling van de lichtsterkte in de cockpit.
Met groot centraal display
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven
informatie over de werking van de auto en worden permanent verlicht.
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave
van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
Met klein centraal display