WERKING MET AANHANGERDe werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de
trekhaak van de auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
Voor een correcte werking van het systeem mogen de
sensoren nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs.
Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd worden. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde
doeken. De sensoren moeten met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
Voor het overspuiten van de bumpers of eventueel
bijwerken van de laklaag in de zone van de sensoren,
dient men zich uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te richten. Het verkeerd opbrengen van de lak
kan de werking van de parkeersensoren negatief beïnvloeden.De verantwoordelijkheid voor de parkeermanoeuvres
ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens
deze manoeuvres altijd of er geen mensen (in het
bijzonder kinderen) of dieren in het manoeuvregebied aanwezig
zijn. De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht.
117WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst
en houd niets in de mond (pijp, pen, etc.). Dit kan
ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.Laat bij diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of
overstromingen het airbagsysteem door het Alfa
Romeo Servicenetwerk controleren.Als de contactsleutel in stand MAR staat of wanneer de
motor is uitgezet, kunnen de airbags ook geactiveerd
worden als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Om die reden mogen kinderen nooit op de
voorstoel worden geplaatst, ook als de auto stilstaat. Vergeet
ook niet dat als de sleutel in de stand STOP staat, er bij een
ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbag of
gordelspanners) wordt geactiveerd. In dat geval duidt de
niet-activering niet op een storing van het systeem.
Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid, gaat het waarschuwingslampje
(bij
actieve frontairbag aan passagierszijde) enkele
seconden knipperen, om eraan te herinneren dat de
passagiersairbag bij een botsing geactiveerd wordt. Hierna moet
het lampje doven.
De activeringsdrempel van de frontairbag is hoger dan
die van de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar
verhoogt hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage
snelheden, zijdelingse botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend
door de zijairbags en de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
141WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTENSTARTPROCEDURE VOOR
BENZINEVERSIESGa als volgt te werk:
❒trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand;
❒trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te
raken;
❒draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor
start.
BELANGRIJK
❒Als de motor niet bij de eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.
❒Als, met de contactsleutel in de stand MAR, het
waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel samen met
het waarschuwingslampje
blijft branden, draai dan de sleutel
naar STOP en weer terug naar MAR; als het waarschuwingslampje
blijft branden, probeer dan met de andere sleutels die met de auto
zijn geleverd. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk
als de motor nog steeds niet gestart kan worden.
❒Laat de contactsleutel nooit in de MAR stand bij afgezette motor.
STARTPROCEDURE VOOR
DIESELVERSIESGa als volgt te werk:
❒trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand;
❒draai de contactsleutel naar MAR: de waarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel gaan branden;
❒wacht tot de waarschuwingslampjes doven;
❒trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te
raken;
❒draai de contactsleutel naar AVV zodra het waarschuwingslampje
dooft. Als te lang wordt gewacht, is het werk van de
voorgloeibougies tevergeefs. Laat de sleutel los zodra de motor start.
Als het waarschuwingslampje
na het starten of na
langdurig "aanzwengelen" 1 minuut knippert, duidt dit op
een defect van de gloeibougies. Als de motor start kan
de auto zoals gewoonlijk gebruikt worden, maar moet zo snel
mogelijk contact worden opgenomen met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te
laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en
produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
142WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Tijdens de eerste gebruiksperiode adviseren wij om
overmatige belasting van de auto te voorkomen
(bijvoorbeeld hard accelereren, lang rijden met de
maximumsnelheid, abrupt remmen, enz.).Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de
motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is
gestart; om die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het stuur.Probeer de motor nooit te starten door het voertuig te
duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.
Hierdoor kan de katalysator worden beschadigd.
DE GESTARTE MOTOR OPWARMENGa als volgt te werk:
❒rijd langzaam weg en laat de motor bij gemiddelde toerentallen
draaien zonder bruusk te accelereren;
❒verlang de eerste kilometers niet de maximale prestaties van de
auto. Wacht tot de wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.DE MOTOR UITZETTENDraai de contactsleutel naar de stand STOP terwijl de motor stationair
draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na een zware rit wordt uitgezet, moet
men hem even stationair laten draaien. Hierdoor kan de temperatuur
in de motorruimte dalen.
Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft
geen enkel nut. Het verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk
143WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
RIJSTIJLStarten
Laat de motor niet warmdraaien bij stilstaande auto, noch met
stationair toerental noch met een hoog toerental: zo warmt de motor
veel langzamer op en nemen het verbruik en de uitstoot van
uitlaatgassen toe. Het is beter om meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze manier warmt de motor sneller
op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of
alvorens de motor af te zetten. Deze handeling heeft evenals
"double-clutchen" geen enkel nut en verhoogt het brandstofverbruik en
de vervuiling.
Keuze van de versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra de verkeers- en
wegomstandigheden dit toelaten. Snel accelereren met een lage
versnelling verhoogt het brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk
gebruik van een hoge versnelling doet het verbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toenemen en veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het brandstofverbruik fors toe. Houd de
snelheid zo gelijkmatig mogelijk en vermijd onnodig remmen en
accelereren om een overmatig brandstofverbruik en hogere emissies te
voorkomen.Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas zonder het
maximum toerental te overschrijden.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDENKoude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten kan de motor niet de
optimale bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor neemt zowel het
brandstofverbruik (van +15% tot +30% in stadsverkeer) als de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen toe.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel
verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanmerkelijk hoger
zijn. Ook bochtige trajecten over bergwegen en een slecht wegdek
verhogen het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langere stilstanden (bijv. spoorwegovergangen) is het raadzaam de
motor af te zetten.
147WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DE AUTO LANGDURIG STALLENTref de volgende voorzorgen als de auto langer dan een maand niet
gebruikt zal worden:
❒zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed
geventileerde ruimte; schakel een versnelling in en controleer of de
handrem niet is aangetrokken;
❒koppel de minpool van de accu los en controleer de laadtoestand.
Gedurende de stilstand moet deze controle iedere drie maanden
worden herhaald;
❒als u de stroomkabels niet van de accu loskoppelt, moet de lading
iedere maand gecontroleerd worden;
❒maak de met lak gespoten delen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❒reinig en bescherm de glanzende metalen delen met speciale
middelen die in de handel verkrijgbaar zijn;❒bestrooi de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser
met talkpoeder en til ze van de ruit op;
❒zet de ruiten iets open;
❒dek de auto af met een doek of een geperforeerde kunststof hoes.
Gebruik geen dichte plastic hoezen, omdat het op de carrosserie
aanwezige vocht dan niet kan verdampen.
❒pomp de banden 0,5 bar boven de voorgeschreven spanning op en
controleer de spanning met regelmatige tussenpozen;
❒tap het koelsysteem van de motor niet af.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de accuvoeding los te koppelen.
150WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
NOODGEVALLEN
Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U
kunt zich ook verbinden met de site www.alfaromeo.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Alfa Romeo
Servicenetwerk te vinden.DE MOTOR STARTENAls het lampje
op het instrumentenpaneel continu blijft branden,
neem dan onmiddellijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STARTEN MET HULPACCUAls de accu leeg is, kan de motor gestart worden met een hulpaccu
met dezelfde of een iets hogere capaciteit dan de lege accu.
Ga als volgt te werk om de auto te starten:
❒verbind de plusklem (+) fig. 120 van de hulpaccu alleen op het door
de pijl aangegeven punt van de autoaccu (OK-aanduiding) en
nergens anders;
❒sluit met een tweede startkabel de minklem (–) van de hulpaccu aan
op een massapunt
op de motor of de versnellingsbak van de
auto die gestart moet worden;
❒verwijder als de motor gestart is, de kabels in de omgekeerde
volgorde los.
Lees voor versies met het Start&Stop systeem, in geval van starten met
een hulpaccu, de paragraaf “Start&Stop systeem” in het hoofdstuk
“Kennismaking met de auto”.
Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor na
diverse pogingen nog steeds niet gestart kan worden.BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet
rechtstreeks met elkaar! Als de hulpaccu in een andere auto
is geïnstalleerd, moet accidenteel contact tussen de metalen delen van
beide auto's vermeden worden.
Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten,
aangezien deze de elektronische systemen kan
beschadigen, met name de regeleenheden van de
ontsteking en de inspuiting.Deze procedure moet door ervaren personeel verricht
worden, aangezien verkeerde handeldingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke kracht
kunnen veroorzaken. Bovendien is accuvloeistof giftig en
corrosief: vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en
brandende sigaretten uit de buurt van de accu en veroorzaak
geen vonken.
151WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENNOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Een gemonteerd noodreservewiel wijzigt de
rijeigenschappen van de auto. Vermijd bruusk
optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en
snelle bochten. De levensduur van het noodreservewiel is
ongeveer 3000 km. Hierna moet de band van het
noodreservewiel vervangen worden door een nieuw exemplaar
met identieke eigenschappen. Monteer nooit een standaard band
op de velg van een noodreservewiel. Zorg dat het verwisselde
wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd.
Monteer nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de
schroefdraad van de wielbouten niet met vet alvorens het wiel te
monteren: de bouten zouden kunnen loskomen.Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van
een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of
voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet
voor andere doeleinden, zoals het opkrikken van andere auto’s.
Gebruik de krik nooit voor het uitvoeren van reparaties onder de
auto. Door de krik niet juist te plaatsen, kan de auto van de krik
vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik. Monteer nooit
sneeuwkettingen op het noodreservewiel. In geval van een lekke
voorband, kan het reservewiel op de achteras en het achterwiel
op de vooras worden geplaatst. Zo heeft de vooras twee
normale wielen waarop sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
Als het wieldeksel niet juist gemonteerd is, kan het
loskomen wanneer het voertuig rijdt. Voer nooit
werkzaamheden aan het ventiel uit. Steek nooit
gereedschap tussen de velg en de band. Controleer regelmatig de
spanning van de banden en van het noodreservewiel (zie
hoofdstuk "Technische gegevens").
KRIKTer informatie herinnert men eraan dat:
❒de krik weegt 1,76 kg;
❒de krik behoeft geen afstelling;
❒de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van defect moet de
krik door een origineel exemplaar worden vervangen;
❒afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de
krik gemonteerd worden.
Ga als volgt te werk om een wiel te vervangen:
❒stop het voertuig op een plek die niet gevaarlijk is voor het verkeer
en waar het wiel op veilige wijze vervangen kan worden. De grond
moet zo mogelijk vlak en voldoende compact zijn;
❒zet de motor af, trek de handrem aan en schakel de 1
eversnelling
of de achteruit in. Doe het reflecterende veiligheidsvest (wettelijk
verplicht) aan voordat u uit de auto stapt;
❒open de achterklep, til de vloerbedekking op met het handvat A fig.
121;
❒neem de sleutel A fig. 122 uit de gereedschapshouder, draai de
blokkeerschroef los, neem de gereedschaphouder B uit en zet het
nabij het te vervangen wiel. Neem het noodreservewiel C;
153WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENNOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER