Elektrische stoelverwarming
(voor bepaalde versies/markten)
Druk, met de contactsleutel in de stand MAR, op de knop A fig. 21 om
de functie in/uit te schakelen.
Wanneer de functie ingeschakeld is, brandt de led op de knop.
Verstelbare lendensteun
(voor bepaalde versies/markten)
Druk, met de contactsleutel in de stand MAR, op de knop B fig. 21 om
de functie in/uit te schakelen.
Wanneer de functie ingeschakeld is, brandt de led op de knop.
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE
VERSTELLING(voor bepaalde versies/markten)
De bedieningen voor fig. 22 de stoelverstelling zijn:
Multifunctionele bediening A:
❒hoogteverstelling van de stoel (verticale stoelverstelling);
❒stoelverstelling in lengterichting;
B: Rugleuning- en lendensteunverstelling;
C: Geheugentoetsen stoelstand bestuurderszijde.
BELANGRIJK De elektrische verstelling werkt alleen met de
contactsleutel in de stand MAR en gedurende circa 1 minuut nadat de
contactsleutel naar de stand STOP is gedraaid. De stoel kan worden
versteld voor ongeveer 3 minuten na het portier te hebben geopend of
tot het portier gesloten is.
fig. 21
A0K0213
fig. 22
A0K0214
44
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De standen van de bestuurdersstoel
in het geheugen opslaanMet de knoppen C kunnen drie verschillende standen voor de
bestuurdersstoel worden opgeslagen en opgeroepen.
Het opslaan en oproepen is mogelijk met de contactsleutel in de stand
MAR en gedurende 3 minuten na het bestuurdersportier te hebben
geopend of zolang het portier gesloten is, ook met de contactsleutel in
de stand STOP.
Wanneer de stand wordt opgeslagen weerklinkt een geluidssignaal.
Ga als volgt te werk om een stoelstand op te slaan: gebruik de
bedieningselementen om de stoel te verstellen en houdt de knop
ingedrukt wanneer de gewenste positie is bereikt om op te slaan.
Wanneer een nieuwe stoelstand wordt opgeslagen, wordt de
stoelstand die voorheen met dezelfde knop werd opgeslagen
automatisch overschreven.
Het oproepen van een stoelstand is ook mogelijk voor ongeveer 3
minuten na de portieren te hebben geopend en ongeveer 1 minuut na
de contactsleutel in de stand STOP te hebben gezet.
Druk kortstondig op de betreffende knop om een opgeslagen stand op
te roepen.
Stoelverwarming(voor bepaalde versies/markten)
Met de sleutel in de stand MAR, gebruik de draaischakelaar A fig. 23
om de functie in/uit te schakelen.
De stoelverwarming kan in 3 verschillende standen worden gezet
(0 = stoelverwarming uitgeschakeld).
fig. 23
A0K0215
45WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Er zijn nog 4 andere posities (zie onderstaande schema fig. 37):
(Positie A) Luchtstroomverdeling tussen roosters midden/zijkanten
dashboard, uitstroomopening achter en uitstroomopeningen
voor ontwasemen/ontdooien voorruit en voorste zijruiten. Deze
instelling van de verdeling biedt een doeltreffende ventilatie
van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.(Positie B) Luchtstroom verdeeld over uitstroomopeningen
beenruimten en uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien
voorruit/voorste zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan.(Positie C) Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen
beenruimten (hetere lucht) en roosters midden/zijkanten
dashboard en achterste uitstroomopening (koelere lucht).(Positie D) Automatisch ontwasemen/ontdooien inschakelen (zie
beschrijving op de vorige pagina's).
START&STOPHandbediende airconditioning
Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), behoudt het systeem de luchtstroom die door de
gebruiker is ingesteld.
Onder deze omstandigheden, kan het koelen en verwarmen van het
interieur niet worden verzekerd, doordat de compressor samen met de
koelvloeistofpomp wordt uitgeschakeld.
De Start&Stop-functie kan worden uitgeschakeld om de werking van
de regeleenheid van het klimaatregelsysteem te verbeteren door op de
betreffende knop op het dashboard te drukken.
OpmerkingSchakel in de winter de airconditioning minstens eens
per maand circa 10 minuten in. Laat vóór het begin van het
zomerseizoen het systeem controleren door het Alfa Romeo
Servicenetwerk.ONDERHOUDSchakel in de winter de airconditioning minstens eens per maand circa
10 minuten in.
Laat vóór het begin van het zomerseizoen het systeem controleren
door het Alfa Romeo Servicenetwerk.
fig. 37
A0K0183
56
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BESCHRIJVINGDe automatische dual-zone klimaatregeling zorgt voor een aparte
temperatuurregeling in twee zones: bestuurderszijde en
passagierszijde.
Het systeem zorgt voor het behoud van het comfort en compenseert
eventuele schommelingen door de klimaatomstandigheden.
OpmerkingDe referentietemperatuur is 22°C voor een optimale
comfortregeling.
De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de luchtroosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒luchtverdeling naar de luchtroosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒ventilatorsnelheid (traploze regeling van de luchtstroom);
❒inschakeling van de compressor (voor koelen/ontvochtigen van de
lucht);
❒luchtrecirculatie.
Al deze functies kunnen handmatig worden versteld door het systeem
te gebruiken en door een of meer functies te kiezen en de betreffende
parameters te wijzigen. Hierbij wordt echter de automatische regeling
van de functies die handmatig zijn gewijzigd uitgeschakeld: het
systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen.
De handmatige instellingen hebben altijd voorrang boven de
automatische instellingen en blijven opgeslagen tot de AUTO knop
wordt ingedrukt, behalve in de gevallen dat het systeem om
veiligheidsredenen ingrijpt.Als men handmatig een functie aanpast, blijven de andere functies
automatisch geregeld. De hoeveelheid lucht die in het interieur wordt
gevoerd houdt geen verband met de snelheid van de auto; deze wordt
elektronisch geregeld door de ventilator.
De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld
op basis van de ingestelde temperatuur op de display (behalve
wanneer het systeem is uitgeschakeld of onder bepaalde
omstandigheden waarin de compressor is uitgeschakeld).
Het systeem biedt handmatige instelling van de volgende parameters
en functies:
❒luchttemperatuur aan bestuurderszijde/passagierszijde voor;
❒ventilatorsnelheid (traploze regeling);
❒luchtverdeling met 7 standen;
❒inschakelen van de compressor;
❒snel ontwasemen/ontdooien;
❒luchtrecirculatie;
❒achterruitverwarming;
❒uitschakeling van het systeem.
Het klimaatregelsysteem meet de luchttemperatuur in het
interieur via een sensor van de gemiddelde
stralingstemperatuur die achter de achteruitkijkspiegel is
gemonteerd; als de conus van deze sensor door een voorwerp is
verstopt, kan zijn dat het systeem niet goed werkt.
58
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Thermisch isolerende voorruit
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een thermisch isolerende voorruit
die, wanneer de auto aan zonlicht wordt blootgesteld, de
temperatuurtoename in het interieur beperkt, wat het comfort verbetert.
Vochtsensor
(voor bepaalde versies/markten)
De vochtsensor helpt te voorkomen dat de ruiten beslaan. Voor een
complete werking, is het raadzaam de AUTO functie (led N aan) in te
schakelen.
Bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat het systeem om
veiligheidsredenen de compressor automatisch aanzet en de
recirculatie uitzet.UITSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELINGDruk op de
-knop (led op knop uit).
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er geen lucht van buiten
binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden in- of uitgeschakeld;
❒de AQS (Air Quality System) kan niet worden ingeschakeld.
BELANGRIJK De regeleenheid van het klimaatregelsysteem slaat de
ingestelde temperatuurgegevens op voordat het systeem wordt
uitgeschakeld en bewaart deze gegevens wanneer een knop van het
systeem wordt ingedrukt (behalve voor knop D).
Druk op de AUTO knop om de klimaatregeling in volledig
automatische modus te herstarten.
START&STOPAutomatische klimaatregeling
De automatische klimaatregeling regelt de Start&Stop-functie (motor
afgezet wanneer de voertuigsnelheid nul is) om een passend comfort
in het interieur te garanderen.
De Start&Stop functie wordt uitgeschakeld wanneer de
buitentemperaturen uitzonderlijk hoog of laag zijn om een
comfortabele temperatuur in het interieur te kunnen verzekeren. Tijdens
deze overgangsfases wordt de motor niet afgezet, ook al is de
voertuigsnelheid nul.
Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), zal de regeleenheid van het klimaatregelsysteem
om inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het
interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling –
LO – of snelle ontwaseming – MAX DEF – vraagt).
Bij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij voertuigsnelheid nul),
zal de luchtstroomsnelheid (indien automatisch geregeld) verminderd
worden om het comfort in het interieur zo lang mogelijk te handhaven.
De regeleenheid van het klimaatregelsysteem zal proberen om het
verslechterde comfort veroorzaakt door het afzetten van de motor zo
lang mogelijk te regelen (door de compressor en de koelvloeistofpomp
uit te schakelen), maar de werking van het klimaatregelsysteem kan
verbeterd worden door de Start&Stop-functie met de speciale toets op
het dashboard uit te schakelen.
63WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
OpmerkingOnder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van de Start&Stop-functie te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld,
waardoor de ramen snel beslaan en vochtophoping plaatsvindt, met
een onaangename geur in het interieur als gevolg.
OpmerkingBij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), wordt de automatische recirculatiefunctie met
lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te
verminderen (vermits de compressor is uitgeschakeld).EXTRA VERWARMING(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller worden verwarmd.
De extra verwarming schakelt automatisch uit nadat de gewenste
comfortsituatie is bereikt.
Automatische dual-zone klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten)
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld afhankelijk van
externe weersomstandigheden en met gestarte motor.
Handmatige klimaatregeling
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld als knop A naar
het rode gebied gedraaid wordt en de ventilator op minstens de 1
e
snelheid is ingesteld.
BELANGRIJK De extra verwarming werkt alleen bij lage
buitentemperatuur en motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra
verwarming wordt niet ingeschakeld als de accuspanning laag is.
BUITENVERLICHTINGLINKER HENDELDe linker hendel fig. 39 bedient de meeste soorten buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het
dashboard verlicht.DAGVERLICHTING (DRL)"Daytime Running Lights"
Met de sleutel in de stand MAR en de ring A fig. 39 in de stand
gedraaid, gaat de dagverlichting automatisch aan. De andere
lampen en de binnenverlichting blijven uit.fig. 39
A0K0099
64
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Voor de werking van de dagverlichting, zie de paragraaf
“Menuopties” in dit hoofdstuk. Als de dagverlichting wordt
uitgeschakeld, gaat er bij de ring A in stand
geen enkel licht
branden.
STADSLICHT EN DIMLICHTDraai, met de contactsleutel in de stand MAR, de ring A fig. 39 naar
.
De dagverlichting wordt uitgeschakeld en het stadslicht en het dimlicht
worden ingeschakeld. Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
PARKEERLICHTENDeze lichten kunnen alleen worden ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand STOP of verwijderd, door de ring A fig. 39 eerst naar
de stand
en vervolgens naar de stand
te draaien.
Het controlelampje
gaat op het instrumentenpaneel branden.
Met behulp van de richtingaanwijzerhendel kan de zijde van de
parkeerlichten (links of rechts) gekozen worden.
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT)
(Schemersensor)(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het Setup-menu is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de ring A fig. 39 naar
wordt gedraaid. Op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte
van het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht automatisch branden.
BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te detecteren.
In dat geval moet de verlichting handmatig ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten door de sensor worden ingeschakeld, kunnen ook
de mistlampen (voor bepaalde versies/markten) en de
mistachterlichten ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten (indien ingeschakeld)
uitgeschakeld. De volgende keer dat de lichten automatisch
ingeschakeld worden, moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen worden gegeven, maar het
grootlicht zelf kan niet ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te
schakelen, de ring A naar
en schakel het dimlicht in.
Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn en vervolgens door
de sensor uitgeschakeld worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
Als de geactiveerde sensor slecht functioneert, worden het stadslicht en
het dimlicht ongeacht de sterkte van het omgevingslicht ingeschakeld
en wordt het defect van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.
65WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
GROOTLICHTDuw, met de draaischakelaar A in stand
de hendel naar het stuur
(stabiele stand). Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
Trek de hendel nogmaals naar het stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht blijft ingeschakeld). Het is niet mogelijk het
grootlicht vast in te schakelen wanneer de automatische inschakeling
van de verlichting actief is.
GROOTLICHTSIGNAALTrek de hendel naar het stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de stand
van de draaiknop A. Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERSBreng de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer links in.
Het controlelampje
of
gaat op het instrumentenpaneel branden.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel
weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Trek, als u het verwisselen van rijbaan wilt aangeven, de linker hendel
korter dan een halve seconde naar de instabiele stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant knippert vijf maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEMMet dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde periode
worden verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, de hendel
A binnen 2 minuten na het afzetten van de motor naar het stuurwiel.
Telkens dat de hendel wordt bediend, blijft de verlichting 30 seconden
langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt
de verlichting automatisch uit.
Het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden (en
er verschijnt een melding op de display) zolang de functie actief is.
Het controlelampje gaat branden wanneer de hendel voor het eerst
wordt bediend en blijft branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt uitsluitend
de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel A langer dan 2 seconden naar het stuurwiel
getrokken.
66
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER