De EDR in deze auto is ontworpen om onder andere
de volgende gegevens te registreren:
Hoe hebben diverse systemen in uw auto zich gedra-gen?
Waren de veiligheidsgordels van de bestuurder en passagier vastgegespt?
Hoe ver (indien van toepassing) trapte de bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen tot een beter inzicht
in de omstandigheden waarin botsingen en letsel ont-
staan. OPMERKING: De EDR-gegevens worden uitslui-
tend tijdens extreme ongevalsituaties geregistreerd.
Onder normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen privé of overige gegevens, zoals naam, geslacht,
leeftijd en ongevallocatie. Het is echter wel mogelijk
dat anderen, bijvoorbeeld de politie, de EDR-gegevens
combineren met de persoonsgegevens die standaard
worden opgevraagd na ongevallen.
Voor het uitlezen van de geregistreerde EDR-gegevens
is zowel toegang tot de auto als speciale apparatuur
nodig. Naast de fabrikant van de auto kunnen ook
anderen die over deze speciale apparatuur beschikken,
zoals de politie, de EDR-gegevens lezen indien zij toe-
gang hebben tot de auto of de EDR. Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een frontairbag
wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd huisdier kan bij
een noodstop of botsing als projectiel door de auto
worden geslingerd en letsel oplopen of een passagier
verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de achter-
bank of in een speciale reismand die is bevestigd met de
autogordels.
209
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
VEILIGHEIDSTIPS
PASSAGIERS VERVOEREN
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE BAGAGE-
RUIMTE.
WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen of dieren achter in
een in de zon geparkeerde en afgesloten
auto. De hitte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en zelfs dode-
lijk zijn.
Het is zeer gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de bagageruimte. Bij
een aanrijding lopen personen in de bagage-
ruimte een groter risico om ernstig of zelfs dode-
lijk gewond te raken.
Vervoer geen personen in een ruimte van de
auto die niet is voorzien van stoelen en autogor-
dels.
Zorg dat iedereen in uw auto een stoel heeft en
de autogordel op de juiste wijze heeft omgedaan.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Bij modellen voor zeven passagiers wordt het
rijden met de tweede zitrij in de instap/uitstap-
stand (zitting naar boven geklapt en stoel naar
voren geschoven) afgeraden omdat deze stand
alleen bedoeld is om de toegang tot de derde
zitrij te vergemakkelijken. Als aan deze waar-
schuwing geen gehoor wordt gegeven, kan per-
soonlijk letsel het gevolg zijn.
Bij modellen voor zeven passagiers mag er nie-
mand op de derde zitrij plaatsnemen als de rug-
leuningen van de tweede zitrij zijn neergeklapt .
Bij een botsing zouden de inzittenden onder de
autogordel kunnen glijden en ernstig of dodelijk
letsel kunnen oplopen.
UITLAATGAS
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen letsel veroorza-
ken of zelfs dodelijk zijn. Ze bevatten
koolmonoxide (CO), een kleur- en reukloos gas.
Het inademen ervan kan bewusteloosheid en
vergiftiging veroorzaken. Houd u aan de vol-
gende veiligheidswenken om het inademen van
koolmonoxide te vermijden:
210
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Laat de motor niet langer in een gesloten garage of
beschutte ruimte draaien dan noodzakelijk is om de
auto te verplaatsen.
Als u in een geparkeerde auto moet zitten met een
draaiende motor, stel dan de verwarming of de koeling
zodanig af dat er buitenlucht in de auto wordt aange-
zogen. Zet de aanjager op de hoogste snelheid.
Wanneer u toch met open achterklep moet rijden,
zorg dan dat alle ramen gesloten zijn en dat de aanjager
van de airco op de hoogste stand staat. Schakel de
circulatiestand NIET in.
De beste bescherming tegen koolmonoxidevergiftiging
is een goed onderhouden uitlaatsysteem.
Wanneer enige verandering in het uitlaatgeluid is waar
te nemen, als u uitlaatgassen in het interieur ruikt of als
de onder- of achterzijde van de auto is beschadigd, is er
mogelijk sprake van lekkage in het uitlaatsysteem. Laat
een vakbekwaam monteur het volledige uitlaatsysteem
en de naburige carrosseriedelen controleren op breuk,
schade, slijtage of verkeerde montage. Open naden of
losse verbindingen kunnen zorgen dat uitlaatgas bin-
nendringt in het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook
altijd controleren wanneer de auto op een hefbrug
wordt gezet voor smering of bij olieverversing. Laat
indien nodig delen van het uitlaatsysteem vervangen.AANBEVOLEN VEILIGHEIDSCONTROLES
BINNEN IN DE AUTO
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op scheuren,
rafels en losse delen. Laat beschadigde onderdelen
direct vervangen. Probeer niet zelf de gordels aan te
passen of uit elkaar te halen.
De autogordelsystemen voorin moeten na een aanrij-
ding worden vervangen. De autogordels moeten on-
middellijk worden vervangen als na een aanrijding blijkt
dat er beschadigingen zijn ontstaan (verbogen gor-
delspanner, gescheurde gordelband, enz.). Wanneer er
ook maar enige twijfel bestaat over de toestand van de
gordels of de rolautomaten, laat de gordel dan
vervangen.
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Nadat het contact voor het eerst aan is gezet, zou het
lichtje ter controle van het gloeilampje moeten aan-
gaan en aan blijven gedurende ongeveer vier tot zes
seconden. Als het LED-lichtje niet aan gaat bij het
starten of het blijft aan, knippert of gaat aan tijdens het
rijden, dan moet u het systeem laten nakijken bij een
erkende dealer.
Ruitverwarming
Controleer de werking door de ontdooistand te selec-
teren en de aanjager op de hoogste snelheid te zetten.
U moet nu de lucht kunnen voelen die langs de voorruit
211
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
geblazen wordt. Bezoek uw erkende servicedealer als
het ontdooimechanisme niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenkomen met
de afmetingen van het voetengedeelte van uw auto. U
mag alleen vloermatten gebruiken die het gebied
rondom de pedalen vrijlaten en stevig vastliggen, zodat
de matten niet kunnen verschuiven, de baan van de
pedalen kunnen belemmeren of de veilige werking van
uw auto op een andere manier kunnen verstoren.
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen bewegen,
kunt u de controle over de auto verlie-
zen, waardoor gevaar voor ernstig letsel ont-
staat .
Controleer altijd of de vloermatten op de juiste
wijze zijn vastgemaakt aan de bevestigingspun-
ten voor de matten.
Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen die u niet op de juiste wijze kunt
vastmaken en voorkom te allen tijde dat de mat-
ten verschuiven, de baan van de pedalen belem-
meren of de controle over de auto verstoren.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen over reeds aanwezige vloermatten.
Extra vloermatten en andere vloerbedekkingen
verkleinen de ruimte voor de pedalen en belem-
meren de baan van de pedalen.
Controleer regelmatig of de matten nog cor-
rect zijn bevestigd. Matten die zijn verwijderd om
te worden gereinigd, moeten altijd op de juiste
wijze opnieuw worden geplaatst en vastge-
maakt .
Voorkom te allen tijde dat er tijdens het rijden
voorwerpen kunnen vallen in het voetengedeelte
van de bestuurder. Deze voorwerpen kunnen be-
klemd raken onder het rem- en gaspedaal, waar-
door u de controle over de auto verliest .
Bevestigingspunten moeten, indien nodig, op
de juiste wijze worden aangebracht als deze niet
af fabriek aanwezig zijn.
Als de vloermatten niet op de juiste wijze worden
geplaatst of bevestigd, kunnen de banen van het
rem- en gaspedaal worden belemmerd, waardoor
u de controle over de auto verliest .
212
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
VEILIGHEIDSCONTROLES BUITEN DE
AUTO Banden
Controleer de banden op overmatige of ongelijkmatige
slijtage. Controleer de banden op stenen, spijkers, glas
of andere voorwerpen die in het loopvlak of de wang
vast zijn blijven zitten. Controleer het loopvlak op
insnijdingen en scheuren. Controleer de wangen op
insnijdingen, scheuren en bobbels. Controleer of de
wielmoeren stevig zijn aangedraaid. Controleer de ban-
denspanning (met inbegrip van het reservewiel) terwijl
de banden koud zijn. Lampjes
Laat iemand de werking van de verlichting controleren
terwijl u in de auto de verlichting bedient. Controleer
de controlelampjes voor de richtingaanwijzers en het
grootlicht op het instrumentenpaneel.
Portiersloten
Controleer de sloten op juiste afstelling wat betreft
openen, sluiten en vergrendelen.Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de auto. Controleer
op brandstof-, koelvloeistof-, olie- of andere vloeistof-
lekkage. Ook als u een benzinelucht ruikt of lekkage
van brandstof of rem- of stuurbekrachtigingsvloeistof
vermoedt, moet direct de oorzaak worden gevonden
en gecorrigeerd.
213
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
AANBEVELINGEN BIJ INRIJDEN
VAN DE MOTOR
De motor en aandrijflijn (versnellingsbak en as) van uw
auto hebben geen lange inrijperiode nodig.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de eerste 100 km kunt
u het beste een snelheid van 80 à 90 km/u aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu en dan
kort accelereren met plankgas, binnen de grenzen van
de geldende verkeersregels, een goede bijdrage tot het
inrijden. Accelereren met plankgas in een lage versnel-
ling kan slecht zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor heeft
aangebracht, is een energiebesparend smeermiddel van
een hoge kwaliteit. Houd bij het olie verversen reke-
ning met de te verwachten klimaatomstandigheden.
Raadpleeg "Onderhoudsprocedures" in "Onderhoud
van uw auto" voor de aanbevolen viscositeit en kwali-
teitsklassen. GEBRUIK GEEN NIET-REINIGENDE OF
ONVERMENGDE MINERALE OLIËN.
Een nieuwe motor kan de eerste paar duizend kilome-
ter een iets hoger olieverbruik hebben. Dat is bij het
inrijden normaal en duidt niet op een probleem. STARTPROCEDURES
Voordat u uw auto start: stel uw stoel in, stel de
binnen- en buitenspiegels in, doe uw veiligheidsgordel
om en verzoek eventuele passagiers ook hun veilig-
heidsriemen om te doen.
WAARSCHUWING!
Zet , voordat u de auto verlaat , altijd
de versnellingshendel in de stand PARK,
trek de handrem aan en neem de sleutelhouder
uit het contact . Sluit altijd de auto af wanneer u
de auto verlaat .
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter
of daar waar ze toegang tot een niet afgesloten
auto hebben.
Kinderen zonder toezicht in een auto achterla-
ten is om verschillende redenen gevaarlijk. Kin-
deren of derden kunnen ernstige of dodelijke
verwondingen oplopen.Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rempedaal of de
versnellingspook mogen komen.
(Vervolgd)
214
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achter in of in de
buurt van de auto en laat Keyless Enter-N-Go
niet in de stand ACC of ON/RUN staan. Een kind
zou de elektrische raambediening of andere
schakelaars kunnen bedienen of de auto in be-
weging kunnen brengen.
Laat nooit kinderen of dieren achter in een in
de zon geparkeerde afgesloten auto, de hitte kan
ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
KEYLESS ENTER-N-GO Met deze functie kan de bestuurder
via een druk op de toets de contact-
schakelaar bedienen, mits de af-
standsbediening (RKE) zich in het
passagierscompartiment bevindt.
NORMAAL STARTEN – BENZINEMOTOR
Met de knop ENGINE START/STOP (Motor Aan/Uit) OPMERKING: Bij normaal starten van een koude of
warme motor hoeft u het gaspedaal niet in te trappen.
Om de motor te starten, moet de versnellingspook in
de stand PARK of NEUTRAL staan. Houd het rempe-
daal ingetrapt terwijl u één keer op de ENGINE START/STOP-knop drukt. Het systeem neemt het dan
over en probeert de auto te starten. Als de auto niet
start, slaat de startmotor automatisch na 10 seconden
af. Als u de startpogingen wilt onderbreken voordat de
motor aanslaat, drukt u nogmaals op de knop.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (Motor aan/uit)
1. Zet de versnellingspook in de stand PARK, druk op
de ENGINE START/STOP-knop en laat deze daarna los.
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand OFF.
3. Als de versnellingspook niet in de stand PARK staat, moet de knop ENGINE START/STOP twee secon-
den lang worden ingedrukt en moet de rijsnelheid
meer dan 8 km/u bedragen voordat de motor af-
slaat. De contactschakelaar blijft in de stand ACC,
totdat de versnellingspook in de stand PARK staat
en de knop twee keer wordt ingedrukt naar de
stand OFF. Als de versnellingspook niet in de stand
PARK staat en de knop ENGINE START/STOP één
keer wordt ingedrukt, verschijnt op het scherm van
het EVIC (voor bepaalde uitvoeringen/markten) het
bericht “Vehicle Not In Park” (Auto niet in parkeer-
stand) en blijft de motor draaien. Verlaat een auto
nooit als deze niet in de stand PARK staat, omdat de
auto dan kan wegrollen.
OPMERKING: Wanneer de contactschakelaar in de
stand ACC of RUN (motor draait niet) blijft staan en
215UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
de versnellingspook in de stand PARK staat, wordt het
systeem, nadat het 30 minuten niet actief is geweest,
automatisch uitgeschakeld en wordt de contactschake-
laar in de stand OFF gezet.
Functies ENGINE START/STOP – rempedaal
NIET ingedrukt (in de stand PARK ofNEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt hetzelfde als
een contactslot. Er zijn vier standen: OFF, ACC, RUN
en START. Om de contactschakelaar in een andere
stand te zetten zonder de auto te starten en om de
accessoires te kunnen gebruiken, volgt u de onder-
staande stappen.
Starten met de contactschakelaar in de stand OFF:
Druk eenmaal op de ENGINE START/STOP knopom het contactslot in de stand ACC te zetten (op
het EVIC verschijnt "ACC"),
Druk nogmaals op de ENGINE START/STOP-knop om het contactslot in de stand RUN te zetten (op
het EVIC verschijnt "RUN"),
Druk een derde keer op de ENGINE START/STOP knop om het contactslot in de stand OFF te zetten
(op het EVIC verschijnt "OFF").
EXTREEM KOUD WEER (TEMPERATUUR
LAGER DAN 29°C)
Om te zorgen voor betrouwbaar starten bij deze
temperaturen wordt het gebruik van een van buitenaf gevoede elektrische blokverwarmer (te verkrijgen bij
uw erkende dealer) aanbevolen.
ALS DE MOTOR NIET START
WAARSCHUWING!
Giet nooit brandstof of een andere
ontvlambare vloeistof in de luchtinlaat
van het gasklephuis om de auto te starten. Hier-
door kunnen steekvlammen ontstaan die ernstig
letsel kunnen veroorzaken.
Probeer niet de auto te starten door middel
van aanduwen of slepen.Auto’s met een automa-
tische versnellingsbak kunnen niet op die manier
worden gestart . Onverbrande brandstof kan de
katalysator binnendringen, na het starten ont-
branden en zo de katalysator en de auto bescha-
digen.Wanneer de auto een lege accu heeft , kunt
u startkabels gebruiken en starten met een hul-
paccu of de accu van een andere auto. Deze
startmethode kan gevaarlijk zijn bij ondeskundig
gebruik. Raadpleeg voor meer informatie "Star-
ten met startkabels" in "Noodgevallen".
'Verzopen' motor starten (met de ENGINE
START/ST OP-knop)
Als de motor niet start nadat u de procedures voor
"normaal starten" of "extreme koude" hebt gevolgd,
216
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD