194
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient
slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterk-
te (ampèrage) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu
langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
UITVOERINGEN ZONDER Start&Stop-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❍maak de klem los van de minpool op de accu;
❍sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen;
let hierbij op de polariteit;
❍schakel de acculader in;
❍aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit
en koppel dan de accu los;
❍sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.
195
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
UITVOERINGEN MET
Start&Stop-SYSTEEM fig. 158
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❍koppel de aansluiting A (door bediening van knop B) los van
de accuconditiesensor C, die op de minpool D van de accu
is gemonteerd;
fig. 158A0K0200m
❍verbind de pluskabel van de acculader met de pluspool E van
de accu en de minkabel met de aansluiting op sensor D zoals
in de figuur is aangegeven;
❍schakel de acculader in. Schakel aan het einde van het opla-
den de acculader uit;
❍sluit, na het loskoppelen van het laadapparaat, de stekker
A weer aan op sensor C zoals in de figuur is aangegeven.
196
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
Als de auto omhoog gezet moet worden, wendt u dan tot een ves-
tiging van het Alfa Romeo Servicenetwerk; deze beschikt over een
garagekrik of hefbrug.
BELANGRIJK Let bij de uitvoeringen met side-skirts extra op het
plaatsen van de hefarmen van de hefbrug.
SLEPEN VAN DE AUTO
Het sleepoog dat bij de auto is geleverd, bevindt zich in de ge-
reedschaphouder in de bagageruimte.
SLEEPOOG BEVESTIGEN
Haak dopje A met de hand los door op de onderzijde te drukken,
pak sleepoog B uit het vak in de gereedschaphouder en draai het
sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor (fig. 159) of achter
(fig. 160).
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en
vervolgens in STOP zonder de sleutel uit het con-
tactslot te verwijderen. Als de contactsleutel uit
het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch
het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de au-
to te besturen.
fig. 159A0K0136mfig. 160A0K0137m
216
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WIELEN EN BANDEN
Controleer voor een lange rit of in ieder geval om de twee weken
de bandenspanning (ook van het noodreservewiel); controleer
de spanning bij koude banden.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juis-
te waarde van de bandenspanning de paragraaf „Wielen” in het
hoofdstuk „Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slij-
tage van de banden fig. 165:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het
loopvlak.
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het
loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het
loopvlak minder is dan 1,6 mm. BELANGRIJKE TIPS
Om schade aan de banden te voorkomen, moeten de volgende
maatregelen in acht worden genomen:
❍voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken,
harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en an-
dere obstakels en het langdurig rijden op een slecht wegdek;
❍controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en
bulten of slijtplekken op het loopvlak;
❍rijd niet met een te zwaar beladen laadruimte. Als u een lekke
band hebt, moet u onmiddellijk stoppen en de band vervangen;
❍banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd
zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd.
Dit geldt in het bijzonder voor het noodreservewiel;
❍het is raadzaam de banden om de 10 000/15 000 km van
as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zij-
de van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van
de draairichting wordt voorkomen;
❍banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn.
Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat
de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder
een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specia-
list worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het
noodreservewiel;
❍monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de her-
komst onbekend is;
❍bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel ver-
nieuwd worden.
fig. 165A0K0023m
218
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Wisserbladen ver vangen
Ga als volgt te werk:
❍til de wisserarm van de voorruit, druk op de lip A-fig. 166 van
de klemveer en verwijder het wisserblad van de arm;
❍monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wis-
serarm moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is.
❍kantel de arm van de ruitenwisser terug op de voorruit.
fig. 166A0K0144m
Schakel de ruitenwissers niet in als de wisserbla-
den omhoog van de voorruit gekanteld zijn.
Wisserbladen optillen
Als de wisserbladen van de voorruit moeten worden getild (bij-
voorbeeld om sneeuw te verwijderen), ga dan als volgt te werk:
❍draai de contactsleutel in stand MAR;
❍bedien de rechter hendel achter het stuurwiel om de ruiten-
wissers een slag in te schakelen (zie paragraaf “Ruiten reini-
gen” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”);
❍draai de contactsleutel in stand STOP, zodra het wisserblad aan
de bestuurderszijde zich ter hoogte van de voorruitstijl aan de
zijkant bevindt en kantel de wisserarm tot tegen de aanslag
omhoog;
❍plaats de wisserbladen weer op de voorruit voordat de ruiten-
wissers weer worden ingeschakeld.
219
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
RUITENSPROEIERS
Ruitensproeiers fig. 168
De sproeiermonden van de ruitensproeiers kunnen niet worden
afgesteld.
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het ni-
veau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf „Niveaus con-
troleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn.
Deze kunnen zo nodig met een speld worden doorgeprikt.
fig. 167A0K0101mfig. 168A0K0139m
Wisserblad achter ver vangen
Ga als volgt te werk:
❍til het kapje A-fig. 167 omhoog, draai de moer B los en ver-
wijder de wisserarm C;
❍plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer
B zorgvuldig vast; kantel vervolgens het kapje A omlaag.
222
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJKE TIPS
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij lan-
gere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op
roestvorming wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed moge-
lijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve be-
standdelen de lak kan beschadigen.
Ruiten
Gebruik speciale schoonmaakmiddelen en een schone, zachte doek
om krassen en beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de
achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden van de achter-
ruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de rich-
ting van de draden.
Koplampen
De koplampen moeten worden gereinigd met een zachte en met
water en autoshampoo bevochtigde doek.
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof lampen-
glas van de koplampen geen aromatische producten (bijv. benzi-
ne) of ketonen (bijv. aceton).
BELANGRIJK Als de koplampen worden gereinigd met een water-
straal, moet deze op ten minste 2 cm van de lampglazen worden
gehouden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen
zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet di-
rect op de elektronische regeleenheden en de ruitenwissermotor
worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een ge-
specialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de con-
tactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer
na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen,
deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij voorkeur worden ge-
wassen op een plaats waar het afvalwater direct
wordt opgevangen en gezuiverd.
De minder zichtbare delen moeten tijdens het drogen niet verge-
ten worden, omdat daar water kan blijven staan. Was de auto
nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: de glans van
de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden
gewassen als de gespoten carrosseriedelen.
Om de esthetische eigenschappen van de lak te
behouden, wordt het afgeraden schurende en/of
polijstende producten te gebruiken voor het rei-
nigen van de auto.
AUTOMATISCHE AFSTEMMING
Druk kort op toets ofom automatisch
in de gekozen richting te zoeken naar het
eerstvolgende te ontvangen station.
Als toets
oflanger wordt ingedrukt,
dan start het snel zoeken. Als de toets wordt
losgelaten, wordt er afgestemd op het eerst-
volgende te ontvangen station.
Als de TA-functie (verkeersinformatie) is in-
geschakeld, wordt alleen naar stations ge-
zocht die verkeersinformatie uitzenden.
HANDMATIGE AFSTEMMING
U kunt handmatig de stations op de gese-
lecteerde golfband zoeken.
Kies de gewenste golfband en druk vervol-
gens herhaaldelijk kort op toets
of
om in de gekozen richting te zoeken. Als
toets
oflanger wordt ingedrukt,
wordt er snel naar stations gezocht. Als de
toets wordt losgelaten, stopt het zoeken.
FUNCTIE AUTOSTORE
(automatisch opslaan
van stations)
Voor het inschakelen van de functie Auto-
STore moet u de toets FM
ASingedrukt hou-
den, totdat u een akoestisch signaal hoort.
Met deze functie worden automatisch de 6
stations met het sterkste signaal op de FMA-
golfband opgeslagen (in volgorde van afne-
mende sterkte).
Tijdens de automatische stationopslag knip-
pert op het display het opschrift „Autostore”.
Om de AutoSTore-functie te onderbreken
moet opnieuw op toets FM
ASworden ge-
drukt: er wordt afgestemd op het station
waarnaar u luisterde, voordat de functie
werd ingeschakeld.
Als de AutoSTore-functie is beëindigd, wordt
automatisch afgestemd op het eerste voor-
keuzestation op de FMA-golfband, dat is op-
geslagen onder voorkeuzetoets 1.
Onder de van 1 tot 6 genummerde toetsen
worden nu automatisch de stations opgesla-
gen die op dat moment op de geselecteer-
de golfband het sterkste signaal uitzenden.
Als is afgestemd op de MW-golfband en de
functie AutoSTore wordt ingeschakeld, dan
wordt automatisch de FMA-golfband geselec-
teerd, waarop de functie wordt uitgevoerd.BELANGRIJK Soms slaagt de functie AutoSTo-
re er niet in 6 stations met een voldoende
sterk signaal te vinden. In dat geval worden
onder de vrije voorkeuzetoetsen de stations
met het sterkste signaal opgeslagen.
BELANGRIJK Als de AutoSTorefunctie wordt
ingeschakeld, worden de eerder opgeslagen
stations op de FMA-golfband gewist.
AUTORADIO
270