Page 57 of 94

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-13
2
3
4
5
67
8
9
OPMERKING
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor
en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
LET OP
DCA11620
●
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen oliën
met een “CD” dieselspecificatie of
oliën met een hogere kwaliteit dan
gespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aanduiding.
●
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
11. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
12. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
13. Stel de indicator olieverversing terug.
(Zie pagina 3-8.)
OPMERKING
Als de motorolie werd ververst voordat de
indicator olieverversing brandde (dus voor-
dat de intervalperiode voor olieverversing
was verstreken), moet de indicator na de
olieverversing worden teruggesteld zodat
het eerstvolgende tijdstip voor olieverver-
sing weer correct wordt aangegeven.
DAU19996
Kettingkastolie
De kettingkastolie moet als volgt worden
ververst op de tijdstippen aangegeven in
het periodieke onderhouds- en smeersche-
ma.
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond.
2. Verwijder het paneel E. (Zie
pagina 6-7.)
3. Zet een olieopvangbak onder de aan-
drijfkettingkast om de gebruikte olie op
te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit de kettingkast af te
tappen.
5. Installeer de aftapbout in de ketting-
kast en draai deze dan vast met het
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van
oliefilterpatroon:
2.80 L (2.96 US qt, 2.46 Imp.qt)
Met vervanging van
oliefilterpatroon:
2.90 L (3.07 US qt, 2.55 Imp.qt)
1. “CD” specificatie
2. “ENERGY CONSERVING II”
1
2
1. Olievuldop kettingkast
2. Aftapbout kettingkastolie
1
2
Page 58 of 94

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
voorgeschreven aanhaalmoment.
6. Vul met de aangegeven hoeveelheid
van de aanbevolen kettingkastolie.
7. Veeg de peilstok schoon, steek deze
in de vulopening (zonder vast te
draaien) en verwijder hem dan om het
olieniveau te controleren.
OPMERKING
Het olieniveau in de kettingkast moet tus-
sen de merkstrepen voor minimum- en
maximumniveau liggen.8. Als het olieniveau in de kettingkast be-
neden de merkstreep voor minimum-
niveau ligt, vul dan voldoende olie, van
de aanbevolen soort, bij tot het correc-
te niveau.
9. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
LET OP
DCA15010
●
Zorg dat er geen verontreinigingen
in aandrijfkettingkast terechtko-
men.
●
Zorg dat er geen olie op de banden
of wielen terechtkomt.
10. Controleer de aandrijfkettingkast op
olielekkage. Zoek in geval van lekkage
naar de oorzaak.11. Monteer het paneel.
Aanhaalmoment:
Aftapbout kettingkastolie:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14.5 ft·lbf)
Voorgeschreven kettingkastolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.70 L (0.74 US qt, 0.62 Imp.qt)
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
1
2
Page 59 of 94

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-15
2
3
4
5
67
8
9
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU46330
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op de middenbok.
OPMERKING
●
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
●
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau via
het kijkglas.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.3. Als de koelvloeistof op of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, til dan de voetplaatmat aan de
rechterzijde omhoog zoals getoond.4. Verwijder de afdekkap over het koel-
vloeistofreservoir door de schroef los
te halen.
5. Open de dop van het koelvloeistofre-
servoir, vul koelvloeistof bij tot aan de
merkstreep voor maximumniveau, en
sluit dan de dop van het koelvloei-
stofreservoir weer.
WAARSCHUWING! Verwijder alleen
de dop van het koelvloeistofreser-
voir. Probeer nooit om de radiator-
vuldop te verwijderen als de motor
koud is.
[DWA15161]
LET OP:
Als er geen
koelvloeistof aanwezig is, gebruik
dan in plaats daarvan gedistilleerd
water of onthard leidingwater. Ge-
bruik geen hard water of zout water,
dit is schadelijk voor de motor. Als
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
3. Kijkglas koelvloeistofniveau
1. Voetplaatmat rechterzijde
3
1
2
1
1. Kap koelvloeistofreservoir
2. Schroef
12
Page 60 of 94

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-16
1
2
3
4
5
6
7
8
9
er in plaats van koelvloeistof water
is gebruikt, vervang dit dan zo snel
mogelijk door koelvloeistof, anders
is het systeem niet beschermd te-
gen vorst en corrosie. Als er water
aan de koelvloeistof is toegevoegd,
laat dan een Yamaha dealer zo snel
mogelijk het antivriesgehalte van
de koelvloeistof controleren om te
voorkomen dat de effectiviteit van
de koelvloeistof afneemt.
[DCA10472]
6. Monteer het koelvloeistofreservoir
door de schroef aan te brengen.
7. Plaats de voetplaatmat aan de rech-terzijde in de oorspronkelijke positie.
DAU45021
Het luchtfilterelement vervangen
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vervang het luchtfilterelement vaker als
u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
Om het luchtfilterelement te vervangen
1. Verwijder de panelen C en D. (Zie
pagina 6-7.)
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
3. Trek het luchtfilterelement uit.
1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor
maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
1
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
2
1
1
Page 61 of 94

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-17
2
3
4
5
67
8
9
4. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
LET OP:
Zorg ervoor dat het filterelement
goed aanligt in het luchtfilterhuis.
Laat de motor nooit draaien met het
luchtfilterelement uitgenomen,
hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of
cilinder(s) overmatig versleten ra-
ken.
[DCA10481]
5. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
6. Monteer de panelen.
DAU33482
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt wor-
den gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze afstelling
te verrichten.
1. Verwijder het paneel F. (Zie
pagina 6-7.)
2. Controleer het stationair toerental en
stel dit indien nodig volgens de specifi-
catie af door de stationair stelschroef
te verdraaien. Draai de schroef in de
richting (a) om het stationair toerental
te verhogen. Draai de schroef in de
richting (b) om het stationair toerental
te verlagen.
OPMERKING
Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven be-
schreven werkwijze, vraag dan een
Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
3. Monteer het paneel.
1. Luchtfilterelement
1
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1100–1300 tpm
1(a) (b)
Page 62 of 94

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU21382
Controleren van de vrije slag
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU33601
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10501
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.
●
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
●
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
1. Vrije slag gaskabel
1
Page 63 of 94

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-19
2
3
4
5
67
8
9
WAARSCHUWING
DWA10511
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
den met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder
vermelde banden voor dit model goedge-
keurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
WAARSCHUWING
DWA10470
●
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
●
De vervanging van onderdelen van Bandenspanning (gemeten op kou-
de banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
225 kPa (2.25 kgf/cm
2
, 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm
2
, 36 psi)
XP500 90–194 kg (198–428 lb)
XP500A 90–190 kg (198–419 lb):
Voor:
225 kPa (2.25 kgf/cm
2
, 33 psi)
Achter:
280 kPa (2.80 kgf/cm
2
, 41 psi)
Maximale belasting*:
XP500 194 kg (428 lb)
XP500A 190 kg (419 lb)
*Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
12
Voorband:
Maat:
120/70R15 M/C 56H
Fabrikant/model:
DUNLOP/GPR-100F
BRIDGESTONE/BT011F
Achterband:
Maat:
160/60R15 M/C 67H
Fabrikant/model:
DUNLOP/GPR-100L
BRIDGESTONE/BT012R
Page 64 of 94

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
●
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Pro-
beer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
●
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalan-
ceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel
zal mogelijk slecht functioneren, of kan
een slechte wegligging en een verkor-
te levensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
●
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
DAU33453
Vrije slag voor- en
achterremhendel
Voor
Achter
1. Vrije slag voorremhendel
1. Vrije slag achterremhendel
1
1