Page 129 of 291

8
i
115
RIJDEN
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig
met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zwa-
re punt in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk
weer wordt losgelaten en de wagensnel-
heid onder de ingestelde maximumsnel-
heid komt, wordt de snelheidsbegrenzer
weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen. De bediening van de snelheidsbegren-
zer is ondergebracht in de hendel
A .
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2. Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid
3. Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid
4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsbe-
grenzer moet de bestuurder te al-
len tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het ver-
keer blijven vestigen en zijn verant-
woordelijkheid nemen.
Page 130 of 291

8
!
116
RIJDEN
Bij een steile afdaling of bij het
krachtig intrappen van het gaspe-
daal kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand
"LIMIT" : de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de sn el-
heid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt in-
getrapt, tot voorbij het zware punt ,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de inge-
stelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automati sch
als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het dis-
play wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de
toets 4 .
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals
op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het
display (OFF).
Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nog-
maals op de toets 4 .
Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken
(bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Page 131 of 291

8
i
117
RIJDEN
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheids-
regelaar te kunnen inschakelen, moet
de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h
bedragen en moet aan een van de onder-
staande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde ver- snellingsbak moet minimaal de vier-
de versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met automatische trans- missie moet bij handmatig schake-
len minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld,
- de stand D van de automatische
transmissie moet zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
hendel, door het rem- of koppelingspe-
daal in te trappen of om veiligheidsre-
denen door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist. De bediening van de snelheidsregelaar
is ondergebracht in de hendel
A .
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar
2. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verlagen van de
ingestelde snelheid
3. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van
de ingestelde snelheid
4. Toets voor het uitschakelen / hervat-
ten van de snelheidsregeling De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar uitschakelen /
hervatten van de snelheidsregeling
6. Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsre-
gelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt
van de pedalen.
Page 132 of 291

8
!
118
RIJDEN
Let tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar op wanneer u de snel-
heid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand
"CRUISE" : de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelhei d.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Stel de snelheid in door de wa-
gensnelheid op het gewenste ni-
veau te brengen en vervolgens op
de toets 2 of 3 te drukken (bijv.:
110 km/h).
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de
toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display
(OFF).
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4 .
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen
2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Page 133 of 291

8
i
i
119
RIJDEN
PARKEERHULP VOOR EN/OF ACHTER MET GRAFISCHE WEERGAVE EN GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier afstands-
sensoren die zijn aangebracht in de
voor- en/of achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor elk obstakel (persoon, auto, boom,
hek, …) dat zich achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u echter niet voor ob-
jecten die zich direct onder de bumper
bevinden. Het systeem wordt
ingeschakeld :
- zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
- bij vooruitrijden met een snelheid la- ger dan 10 km/h.
Dit wordt aangegeven door een geluids-
signaal en/of door de weergave van de
auto op het multifunctionele display.
Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige voor-
werpen worden waargenomen bij
aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is. De afstand tot het obstakel wordt aan-
gegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- e e n g r a fi s c h e w e e r g a v e o p h e t m u l - tifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aan-
gegeven door de luidsprekers die het
geluidssignaal weergeven (voor/achter
en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer der-
tig centimeter van het obstakel verwij-
derd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar en/of verschijnt het symbool
"Gevaar", afhankelijk van het type mul-
tifunctioneel display.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en verant-
woordelijk is.
De parkeerhulp wordt
uitgeschakeld :
- als de achteruit wordt uitgescha- keld,
- als bij het vooruitrijden de wagen- snelheid hoger dan 10 km/h is,
- als de auto langer dan 3 seconden stilstaat.
Page 134 of 291