Page 169 of 310

11
i
173
PRAKTISCHE INFORMATIE
WIEL VERWISSELEN
Werkwijze voor het vervan-
gen van het defecte wiel
door het reservewiel met
behulp van het meegelever-
de gereedschap.
De wielsleutel 1 bevindt zich in de linker
bekleding van de bagageruimte.
Het gereedschap 2 en 3 bevindt zich in
een kist in het reservewiel dat onder de
auto is opgehangen.
Toegang tot het gereedschap:
open de achterklep,
open de klep in de bekleding van de
bagageruimte,
haal de wielsleutel uit de steun,
raadpleeg de paragraaf "Toegang
tot het reservewiel" op de volgende
pagina om bij het overige gereed-
schap te komen.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wie l-
sleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken.
Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en d ruk de wieldop
rondom met de hand vast. D i t g e r e e d s c h a p i s s p e c i fi e k v o o r u w
auto. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbou-
ten worden losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden op- gekrikt.
3. Dop voor het verwijderen van slot-
bouten (in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbou-
ten worden verwijderd.
Page 170 of 310

11
i
174
PRAKTISCHE INFORMATIE
Bevestiging van het
stalen reservewiel of het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, is het normaal
dat bij het monteren de ringen van
de bouten het stalen reservewiel of
het noodreservewiel niet raken. Als
de bouten volledig zijn aangedraaid
zorgt het conische draagvlak van
de bouten voor de bevestiging van
het reservewiel.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel wordt met een lier te-
gen de bodem van de bagageruimte
vastgeklemd.
Afhankelijk van het land van bestem-
ming is de auto voorzien van een stalen
of lichtmetalen reservewiel of een nood-
reservewiel.
Verwijderen van het wiel
Open het luik met het oog om de lier
te ontgrendelen en bij de bout van
de lier te komen.
Draai deze bout volledig los met de
wielsleutel 1 om de kabel van de lier
los te draaien.
Verwijder de houder met het reser-
vewiel via de achterzijde van de
auto.
Haal de haak eruit om het reser-
vewiel met de kist uit de houder te
nemen, zoals aangegeven in de af-
beelding.
Verwijder de centreerkegel van
zwart kunststof.
Verwijder het wiel om toegang te
krijgen tot de kist.
Schuif het deksel van de kist naar
het midden en verwijder dit om
toegang te krijgen tot het gereed-
schap.
Page 171 of 310
11
ii
175
PRAKTISCHE INFORMATIE
Detectie te lage
bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat
het repareren van de lekke band
uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk. Terugplaatsen van het wiel
Berg het desbetreffende gereed-
schap op in de kist en sluit het
deksel.
Zet de kist op de grond en centreer
het reservewiel op de kist.
Plaats de centreerkegel van zwart
kunststof (uitsluitend bij een stalen
velg of een noodreservewiel).
Plaats de haak in het deksel van de
kist.
Monteer het wiel met de kist onder
de auto door de bout van de lier aan
te draaien met de wielsleutel 1 .
Draai de bout aan en controleer of
het wiel goed vlak tegen de bodem
aan ligt.
Sluit het luik met het oog om de lier
te vergrendelen.
Als ter vervanging van het nood-
reservewiel een velg met dezelfde
maat als dat van de andere velgen
wordt aangeschaft, moet het blok
onder de auto verwijderd worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Page 172 of 310

11
i
176
PRAKTISCHE INFORMATIE
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar
het verkeer niet gehinderd wordt
en zorg ervoor dat de auto op een
horizontale, stabiele en stroeve on-
dergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het con-
tact af en schakel de eerste versnel-
ling * in om de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok
onder het wiel kruislings tegenover
het te verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de
auto hebben verlaten en zich op
een veilige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik
een bok.
Demonteren van het wiel
Procedure
Bevestig de dop 3 op de wielsleutel
1 en draai de slotbout een omwen-
teling los.
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1 .
Plaats de krik 2 onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde
A of achterzijde B (bij het te verwis-
selen wiel).
Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op
de grond staat. Zorg ervoor dat het
voetstuk zich loodrecht onder het
gebruikte steunpunt A of B bevindt.
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
Verwijder het wiel.
* Stand R van de gestuurde hand-
geschakelde versnellingsbak of
stand P van de automatische
transmissie.
Page 173 of 310
11
i
177
PRAKTISCHE INFORMATIE
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aan-
haalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de lekke band zo spoedig mo-
gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
Plaats het wiel op de naaf.
Draai de wielbouten met de hand vast.
Draai de slotbout met de wielsleutel
1 en de dop 3 enigszins vast.
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1 .
Laat de krik zakken.
Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1 en de dop 3 .
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Berg het gereedschap op in de houder.
Page 174 of 310

11
!
!
!
178
PRAKTISCHE INFORMATIE Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenon-
lamp (D1S-35W) moet worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk.
LAMPEN VERVANGEN
Een defecte lamp kan volgens de on-
derstaande procedure zonder gereed-
schap worden vervangen. Uitvoering met halogeenlampen
1. Richtingaanwijzers
(PY 21 W amberkleurig).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Grootlicht (H1-55W).
4. Verlichting overdag/parkeerlicht
(P 21/5 W).
5. Mistlampen (H8-35W).
1. Richtingaanwijzers
(PY 21W SV zilverkleurig).
2. Dimlicht
/grootlicht
(
bochtverlichting) (
D1S-35W).
3. Extra grootlicht (H1-55W).
4. Verlichting overdag/parkeerlicht
(P 21/5W).
5. Mistlamp (H8-35W).
Uitvoering met xenonlampen en
bochtverlichting
De koplampunits zijn voorzien van
glas van polycarbonaat met een
speciale vernislaag:
reinig de koplampen nooit
met een droge of schurende
doek en gebruik geen oplos-
middelen,
gebruik een spons met zeep-
water,
wanneer u met een hogedrukspuit
hardnekkig vuil probeert te verwij-
deren, richt dan nimmer de straal
op de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan, om lakbe-
schadigingen en beschadiging van
de afdichtrubbers te voorkomen.
Raak de lamp niet met de vin-
gers aan, maar gebruik een
niet-pluizende doek.
Bij het vervangen van halogeenlam-
pen moet de verlichting minstens
enkele minuten uitgeschakeld zijn
(risico van ernstige verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt. Koplampen
Page 175 of 310