Page 145 of 255

i
i
133
Bevestiging van het stalen
reservewiel of noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het stalen
reservewiel of noodreservewiel de
ringen van de bouten de velg niet
raken. Als de bouten volledig zijn
aangedraaid, zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Toegang tot het reservewiel
(SW)
Het reservewiel is onder de vloer van
de bagageruimte geplaatst.
Afhankelijk van de uitvoering, is er een
stalen reservewiel of noodreservewiel
aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap" voor meer informatie. Verwijderen van het reservewiel
Draai de gele centrale bout los.
Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel
Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
Draai de gele centrale bout een aan-
tal omwentelingen los en plaats de
bout in het hart van het reservewiel.
Draai de centrale bout vast tot deze
klikt en het reservewiel goed vastzit.
Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reservewiel.
Plaats de vloerplaat terug.
Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat
het repareren van de lekke band uit-
voeren door het PEUGEOT-netwerk .
Page 146 of 255

i
134
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar
het verkeer niet gehinderd wordt
en zorg ervoor dat de auto op een
horizontale, stabiele en stroeve on-
dergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het con-
tact af en schakel de eerste versnel-
ling * in om de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok
onder het wiel kruislings tegenover
het te verwisselen wiel.
Zorg ervoor dat al uw passagiers
zijn uitgestapt en zich op een vei-
lige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik
een bok.
Demonteren van het wiel Procedure
Verwijder de chromen sierdop van de
wielbouten met het gereedschap 3 .
Bevestig de dop 4 op de wielsleutel
1 en draai de slotbout een omwen-
teling los.
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1 .
Plaats de krik 2 onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde
A of achterzijde B (bij het te verwis-
selen wiel).
Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op
de grond staat. Zorg ervoor dat het
voetstuk zich loodrecht onder het
gebruikte steunpunt A of B bevindt.
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
Verwijder het wiel.
* stand R bij de "2 Tronic" versnel-
lingsbak en stand P bij de auto-
matische transmissie.
Page 147 of 255
i
135
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaal-
moment van de wielbouten en de
bandenspanning van het reserve-
wiel controleren door het PEUGEOT-
netwerk .
Laat de lekke band zo spoedig mo-
gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
Monteren van het wiel Procedure
Plaats het wiel op de naaf.
Draai de wielbouten met de hand
vast.
Draai de slotbout met de wielsleutel
1 en de dop 4 enigszins vast.
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1 .
Laat de krik zakken.
Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1 en de dop 4 .
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Bevestig de verchroomde doppen
op de overige wielbouten.
Berg het gereedschap op in de houder.
Page 148 of 255

!
i
i
136
LAMPEN VERVANGEN
Een defecte lamp kan volgens de on-
derstaande procedure zonder gereed-
schap worden vervangen.
1. Richtingaanwijzers
(PY21W amberkleurig).
2. Parkeerlicht (W5W).
3. Dimlicht (H7-55W).
4. Grootlicht (H1-55W).
5. Bochtverlichting
(H7-55W).
6. Mistlampen (H11-55W). Richtingaanwijzers
Raak de lampen uitsluitend met
een droge doek aan.
De koplampunits zijn voorzien van
een glas van polycarbonaat met
een speciale vernislaag:
reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
gebruik een spons en zeep-
sop. Bij bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtig weer),
kan aan de binnenzijde van de
lamp enige condensvorming op-
treden . Deze verdwijnt zodra de
lampen enige tijd branden .
Uitvoeringen met bochtverlichting
De amberkleurige lampen (richting-
aanwijzers) moeten worden ver-
vangen door lampen met dezelfde
kleur en eigenschappen.
Draai de lamphouder een kwart om-
wenteling en verwijder hem.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Monteer de lamp in de omgekeerde
volgorde.
Koplampen
Doorgebrande lamp
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display om aan te geven
welke lamp vervangen moet worden.
Raadpleeg de juiste procedure om de
desbetreffende lamp te vervangen.
Uitvoeringen met conventionele lampen
Page 149 of 255