Page 209 of 382

205
SENSORENHet systeem maakt gebruik van 4
sensoren in de bumper voor ( fig.
140) en 4 sensoren in de bumper
achter ( fig. 141) om de afstand tot
het obstakel te meten. Voor een juiste werking
van het hulpsysteem mag
er geen modder, vuil,
sneeuw of ijs op de sensoren op
de bumpers zitten. Wees voorzichtig bij het
reinigen van de sensoren
om strepen of beschadi-
gingen te voorkomen; gebruik
geen droge, grove of harde doek.
De sensoren moeten worden
gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. In wastunnels
waar gebruik wordt gemaakt van
stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren snel worden
gereinigd. Houd hierbij de straal-
pijp op meer dan 10 cm afstand.
fig. 140
L0A0278b
fig. 141
L0A0277b
Wendt u uitsluitend tot
de Lancia-dealer voor het
opnieuw lakken van de
bumpers of het eventuele bijwer-
ken van de lak in de buurt van de
sensoren. Als het bijwerken van
de lak niet op de juiste manier
wordt uitgevoerd, kan de werking
van de parkeersensoren in gevaar
worden gebracht.
Page 210 of 382
206
fig. 142
LOA0172b
MeetbereikMet de sensoren kan het gebied
voor en achter de auto worden
gecontroleerd. Door hun plaats wordt ook de mid-
den- en zijkant aan de voor- en ach-
terzijde van de auto bestreken ( fig.
142). Obstakels in het midden worden
waargenomen op een afstand die
korter is dan ongeveer 0,9 m (voor)
en 1,50 m (achter).
Page 211 of 382

207
Obstakels aan de zijkant worden
waargenomen op een afstand die
korter is dan ongeveer 0,6 m.
De sensoren worden automatisch
weer ingeschakeld als u de aanhan-
gerstekker losmaakt. STORINGEN
De regeleenheid van het systeem
controleert iedere keer als de con-
tactsleutel in stand MARdraait alle
componenten van het systeem. De
sensoren en de elektrische verbin-
dingen worden vervolgens continue
gecontroleerd tijdens de werking van
het systeem.
Als zich een storing voordoet in het
systeem gaat het symbool top het
multifunctionele display branden en
verschijnt het bericht “DEFECT IN
PARKEERSENSOREN”.
Als er een storing wordt gesigna-
leerd, moet u stoppen en de motor
uitzetten. Reinig de sensoren en con-
troleer of u niet in de nabijheid bent
van ultrasone systemen (bijv. lucht-
drukremmen van vrachtwagens of
pneumatische hamers). Als de oor-
zaak van de storing is weggenomen,
herneemt het systeem zijn volledige
werking, dooft het storingssymbool
en verdwijnt het bericht op het mul-
tifunctionele display.
De werking van de sen-
soren achter wordt auto-
matisch uitgeschakeld als
de stekker van de aanhanger
wordt aangesloten op de stekker-
doos van de trekhaak.WERKING MET AANHANGER
Page 212 of 382

208
Wendt u tot de Lancia-dealer als
het lampje blijft branden om het sys-
teem te laten controleren, ook als het
systeem weer werkt. Als de door de
regeleenheid gevonden storing de
werking niet in gevaar brengt, dan
blijft het systeem functioneren. De
storing wordt opgeslagen zodat de
storing bij een volgende controle
door de Lancia-dealer kan worden
waargenomen.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Controleer tijdens parkeermanoeu-
vres of zich geen obstakels op of
onder de sensoren bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de voor-
of achterkant van de auto bevinden,
worden onder bepaalde omstandig-
heden niet door het systeem gesigna-
leerd en kunnen dus de auto bescha-
digen of zelf beschadigd worden. De signalen die door de sensoren
gestuurd worden, kunnen veranderd
zijn door beschadiging van de sen-
soren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op
de sensoren of door ultrasone syste-
men (bijv. luchtdrukremmen van
vrachtwagens of pneumatische
hamers) die zich in de nabijheid
bevinden.INTERIEURUIT-
RUSTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
(fig. 143)
De plafondverlichting bestaat uit
een centraal lampje en twee lampjes
aan de zijkant.
Druk op knopje Aom het lampje in
het midden handmatig in te schake-
len; druk opnieuw op het knopje om
het lampje uit te schakelen. De ver-
lichting schakelt geleidelijk in en uit.
Als het lampje met het knopje is
ingeschakeld, dan dooft het lampje
automatisch 15 minuten na het uit-
zetten van de motor (contactsleutel
in stand STOPdraaien).
fig. 143
L0A0098b
Page 213 of 382

209
Voor het in-/uitschakelen van de
twee lampjes aan de zijkant moeten de
knopjes Bworden ingedrukt. Deze
lampjes doven automatisch 15 minu-
ten na het uitzetten van de motor (con-
tactsleutel in stand STOPdraaien).
Het centrale lampje voor gaat samen
met de plafondverlichting achter auto-
matisch branden bij het openen van
één van de portieren. De verlichting
dooft na ongeveer 3 minuten als een
portier (één of meerdere) geopend
blijft of, als de portieren al gesloten
waren, ongeveer 10 seconden na het
sluiten van het laatste portier of bij het
vergrendelen van de portieren.
Als een portier geopend blijft, dan
dooft de verlichting automatisch na 3
ongeveer minuten. De verlichting kan
opnieuw worden ingeschakeld door het
openen of sluiten van een portier.
De plafondverlichting schakelt in
(ongeveer 10 seconden) als de contact-
sleutel wordt uitgenomen (startknop in
stand STOP draaien bij uitvoeringen
met Keyless System) en als de portie-
ren met de afstandsbediening centraal
ontgrendeld worden.
Als na een ongeval de brandstofnood-
schakelaar inschakelt, gaat de verlich-
ting ongeveer 15 minuten automatisch
branden. PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
De plafondverlichting bestaat uit
een centraal lampje en twee lampjes
aan de zijkant.
Het lampje in het midden schakelt
samen met het plafondlampje voor
geleidelijk in en uit.
Druk op knopje Aom het lampje
handmatig in te schakelen; druk
opnieuw op het knopje om het lamp-
je uit te schakelen.
Druk op de knopjes Bom de lamp-
jes aan de zijkant in- en uit te scha-
kelen. Deze lampjes doven automa-
tisch ongeveer 15 seconden na het
uitzetten van de motor (contactsleu-
tel in stand STOPdraaien). PORTIERVERLICHTING
(fig. 145)
Aan de onderzijde van het portier-
paneel bevindt zich een lampje voor
de verlichting van het in- en uitstap-
gebied van de auto.
Het lampje gaat automatisch bran-
den bij het openen van het betreffen-
de portier, onafhankelijk van de
stand van de contactsleutel
Als het portier geopend blijft,
brandt het lampje 3 minuten en
dooft vervolgens automatisch.
fig. 144
L0A0279b
fig. 145
L0A0214b
Page 214 of 382

210
VERLICHTING BUITENSPIE-
GELS (fig. 146)Aan de onderzijde van de buiten-
spiegels bevindt zich een lampje
voor de verlichting van het in- en
uitstapgebied van de auto.
Het lampje gaat automatisch 3
minuten branden bij het openen van
het portier of als het portierslot
wordt ontgrendeld met de afstands-
bediening. ZONNEKLEPPEN (fig. 147)
De zonnekleppen kunnen voor de
voorruit of voor de zijruit worden
gedraaid.
Om de zonnekleppen voor de zij-
ruit te draaien, moeten ze uit de
haakjes Aworden losgemaakt. SPIEGELTJES (fig. 148)
Deze spiegeltjes bevinden zich op
de zonnekleppen: de spiegeltjes zijn
bereikbaar nadat de zonnekleppen
naar beneden zijn gedraaid en klep-
je Ais opgetild.
De spiegeltjes zijn voorzien van
verlichting: het lampje schakelt
automatisch in bij het optillen van
het klepje en dooft als u het klepje
naar beneden plaatst of automatisch
15 minuten na het uitzetten van de
motor (contactsleutel in stand STOP
draaien).
fig. 146
L0A0195b
fig. 147
L0A0192b
fig. 148
L0A0193b
Page 215 of 382
211
ASBAK EN AANSTEKER VOORDeze bevinden zich in één vakje
dat geopend kan worden door op het
aangegeven punt te drukken ( fig.
149).
Druk op knop A(fig. 150) om de
aansteker in te schakelen; na enkele
seconden springt de knop automa-
tisch terug en is de aansteker gereed
voor gebruik.
De aansteker werkt uitsluitend als
de contactsleutel in stand MAR
staat.
Verwijder voor het legen van de
asbak het bakje B. Controleer altijd of de
aansteker na het indruk-
ken ook uitschakelt.
De aansteker wordt erg
heet. Gebruik de aanste-
ker voorzichtig en voor-
kom dat hij gebruikt wordt door
kinderen: risico op brand en/of
brandwonden. ASBAK ACHTER
(fig. 151)
Voor de zitplaatsen achter zijn er
twee asbakken in de panelen van de
portieren.
De asbak kan worden geopend
door op het door de pijl aangegeven
punt te drukken.
Verwijder voor het legen van de
asbak het bakje A.
fig. 149
L0A0189b
fig. 150
L0A0188b
fig. 151
L0A0053b
Page 216 of 382

212
DASHBOARDKASTJEOp het dashboard bevindt zich een
dashboardkastje dat is voorzien van
een binnenverlichting en een klepje
met slot.
Druk op knop A(fig. 152) om het
klepje te openen; het knopje werkt
alleen als de contactsleutel in stand
MAR staat en ongeveer 1 minuut na
het uitnemen van de contactsleutel of
nadat de sleutel in stand STOPis
gedraaid.
Het openen van het klepje kan wor-
den uitgesloten en weer toegestaan in
het CONNECT-menu.
Als het klepje wordt geopend, gaat
lampje A(fig. 153) branden. Het
lampje dooft als het klepje wordt geslo-
ten of automatisch na 15 minuten na het uitzetten van de motor (contact-
sleutel in stand
STOPdraaien).
In het onderste vak van het dash-
boardkastje is een inbouwplaats voor-
zien voor een eventuele CD-speler
(CD-changer) Ben op enkele uitvoe-
ringen een stekkerdoos C.
BELANGRIJK Lees voor het gebruik
van de stekkerdoos de instructies in de
betreffende paragraaf op de volgende
pagina’s in dit hoofdstuk.
Rijd niet met geopend
dashboardkastje: hier-
door kan de passagier
verwondingen oplopen bij een
ongeval. OPBERGVAKJE (fig. 154)
Aan de linkerzijde van het dash-
board bevindt zich kantelbaar op-
bergvak. Druk op punt Aom het vak
te openen en laat weer los.
Sluit het vak door het in de zitting te
duwen.
Rijd niet met geopend
vak: hierdoor kunnen
verwondingen worden
opgelopen bij een ongeval.
fig. 152
L0A0191b
fig. 153
L0A0325b
fig. 154
L0A0190b