BESCHERMING VAN HET MILIEU
Bij het ontwerp en de productie is niet alleen rekening gehouden met de traditionele aspecten, zoals prestaties en veilig-
heid, maar ook is er veel aandacht besteed aan de groeiende problemen met betrekking tot het milieu.
De materiaalkeuze en de technische systemen en speciale voorzieningen zijn het resultaat van inspanningen die er op ge-
richt zijn om de vervuiling van het milieu drastisch terug te dringen. Uw auto voldoet dan ook aan de strengste internatio-
nale milieunormen.
GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN
Geen enkel onderdeel van de THESIS bevat asbest. De vulling van de stoelen en de airconditioning bevatten geen CFK’s
(chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de oorzaak is van het gat in de ozonlaag. De kleurstoffen en de cor-
rosiewerende behandeling van de bouten en moeren zijn niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten dus geen lucht- en bo-
demverontreinigend cadmium.
7
Accu
Corrosieve vloeistof.
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele on-
derdelen van uw THESIS zijn speci-
fiek gekleurde plaatjes aangebracht
met daarop symbolen die uw aan-
dacht vragen en die voorzorgsmaat-
regelen aangeven die u in acht moet
nemen als u met het betreffende on-
derdeel te maken krijgt.
Hierna volgen kort samengevat de
symbolen die vermeld staan op de
plaatjes die op uw THESIS zijn aan-
gebracht met daarnaast het onderdeel
waarop het symbool betrekking heeft.
Bovendien zijn de symbolen naar be-
tekenis in groepen onderverdeeld: ge-
vaar, verbod, waarschuwing en ver-
plichting. SYMBOLEN DIE GEVAAR
AANDUIDEN
Accu
Ontploffingsgevaar.
Ventilateur
Kan automatisch
inschakelen, ook bij
stilstaande motor.
Expansiereservoir
Draai de knop niet los als
de koelvloeistof nog heet is.
Bobine
Hoge spanning.
Riemen en poelies
Bewegende delen; niet
dichtbij komen met
lichaamsdelen of kledingstukken.
Slangen van de
airconditioning
Niet openen. Gas onder
hoge druk.
Koplampen
Kans op vonken.
107
INSTRUMENTEN
SNELHEIDSMETER (fig. 99)
Geeft de snelheid van de auto in ki-
lometers per uur (km/h). Het instru-
ment geeft informatie als de snelheid
hoger is dan ongeveer 4 km/h. TOERENTELLER (fig. 100)
Als de wijzernaald in het rode gebied
staat (gevarenzone), dan draait de
motor met extreem hoge toerentallen.
Het is raadzaam deze toerentallen
slechts kort aan te houden.
Bij stationair draaiende motor kan
de toerenteller een geleidelijke of plot-
selinge toerentalstijging aangeven; dit
is normaal en vindt plaats, bijvoor-
beeld, als de airconditioning of de
elektroventilateur inschakelt. Een
langzame wijziging in toerental dient
vooral voor het behoud van de lading
van de accu. BELANGRIJK
Afhankelijk van de
motoruitvoering van de auto verschilt
het meetbereik en de gevarenzone van
de toerenteller.
BELANGRIJK De regeleenheid van
de elektronische inspuiting sluit de
brandstoftoevoer tijdelijk af als de
motor met te hoge toerentallen draait,
waardoor het motorvermogen zal af-
nemen.
fig. 99
L0A0232b
fig. 100
L0A0233b
146
AIRCONDITIONING,
AUTOMATISCH
ALGEMENE INFORMATIEDe auto kan zijn uitgerust met een
automatische airconditioning met
gescheiden regeling voor twee of meer
gedeelten.
De automatische airconditioning met
gescheiden regeling voor twee gedeel-
ten regelt de temperatuur, de luchtver-
deling en de luchtopbrengst in het inte-
rieur aan bestuurders- en aan passa-
gierszijde.
De automatische airconditioning met
gescheiden regeling voor meerdere
gedeelten regelt de temperatuur, de
luchtverdeling en de luchtopbrengst in
het interieur in drie gedeelten: de
bestuurderszijde en passagierszijde of
passagiersruimte achter.
U kunt kiezen voor regeling in de pas-
sagiersruimte voor of voor regeling in
de passagiersruimte achter; als het
lampje op de knop REARgedoofd is, is
de temperatuurregeling aan passa-
gierszijde voor ingeschakeld; als u op
de knop REARdrukt (lampje op de
knop brandt), wordt het bedieningspa- neel achter geactiveerd en is het bedie-
ningspaneel van de voorpassagier niet
meer beschikbaar.
De temperatuurregeling is gebaseerd
op een “thermische balans”: d.w.z. dat
het systeem continu werkt om het
evenwicht tussen de inkomende en
geleverde thermische energie te hand-
haven, om de temperatuur in het inte-
rieur te handhaven en eventuele ver-
schillen in de klimaatomstandigheden
buiten (ook zonnestraling) te compen-
seren. Voor een optimale temperatuur-
regeling in het interieur is het systeem
ook uitgerust met een zonnestralings-
sensor.
Het systeem is uitgerust met een
luchtkwaliteitsensor die automatisch
de luchtrecirculatie kan inschakelen
om de onaangename effecten van ver-
vuilde lucht, tijdens het rijden in de
stad, in de file en in tunnels, en door
het inschakelen van de ruitensproeiers
(zeepgeur), te verminderen.
De luchtkwaliteit wordt bovendien
gegarandeerd door het pollenfilter
met actieve kooldeeltjes. Hierin wor-
den de in de lucht verspreide deeltjes
twee keer gefilterd, waardoor de
lucht schoner wordt. De automatisch gecontroleerde
parameters en functies zijn:
– luchttemperatuur uit de lucht-
roosters aan bestuurderszijde/passa-
giersruimte (voor/achter);
– luchtverdeling uit de luchtroos-
ters aan bestuurderszijde/passa-
giersruimte (voor/achter);
– aanjagersnelheid (traploze rege-
ling van de luchtstroom);
– inschakeling van de compressor
(voor koeling van de lucht);
– luchtrecirculatie.
Al deze functies kunnen handmatig
worden gewijzigd, d.w.z. dat u het
systeem kunt regelen door naar wens
één of meer functies te selecteren en
daar de parameters van te wijzigen.
Op deze manier worden de functies
die handmatig zijn gewijzigd niet
langer automatisch door het systeem
geregeld, niet alleen om veiligheids-
redenen maar ook om de gewenste
temperatuur te handhaven.
158
BELANGRIJKMet uitgeschakelde
aircocompressor is het niet mogelijk
lucht in het interieur in te voeren
met een temperatuur die lager is dan
de buitentemperatuur; bovendien
kunnen (in bijzondere omstandighe-
den) de ruiten zeer snel beslaan
omdat de lucht niet gedroogd kan
worden.
De uitschakeling van de aircocom-
pressor blijft in het geheugen opge-
slagen, ook na het afzetten van de
motor. De automatische werking
van de aircocompressor wordt auto-
matisch hervat als u opnieuw toets √
of toets AUTOindrukt (in het laat-
ste geval worden de overige hand-
matig ingestelde instellingen uitge-
schakeld); het lampje op de toets √
dooft.
BELANGRIJK
Met de recirculatie-
functie kunnen, afhankelijk van de
werking van het systeem (verwar-
ming of koeling van het interieur),
de gewenste omstandigheden sneller
worden bereikt. Het is echter niet
raadzaam deze functie handmatig in
te schakelen op regenachtige of
koude dagen, omdat dan de ruiten
aan de binnenzijde aanzienlijk snel-
ler kunnen beslaan, vooral als de
airconditioning niet is ingeschakeld.
Bij bepaalde weersom-
standigheden (bijvoor-
beeld lage buitentempe-
ratuur of hoge luchtvochtigheid)
en als de recirculatie in het inte-
rieur automatisch wordt gere-
geld, kunnen de ruiten beslaan.
Druk in dat geval op de recircu-
latieknop om de recirculatie
handmatig uit te schakelen
(beide lampjes op de knop doven)
en vergroot eventueel de lucht-
stroom naar de voorruit. Toets voor uitschakeling airco-
compressor (7 fig. 117)
Als u op de toets √drukt als het
lampje op de toets brandt, wordt de
aircocompressor uitgeschakeld en
dooft het lampje. Als u nogmaals op
de toets drukt als het lampje gedoofd
is, wordt de inschakeling van de
compressor weer automatisch door
het systeem geregeld; dit wordt aan-
gegeven door het gaan branden van
het lampje op de toets.
Als de aircocompressor wordt uit-
geschakeld als het systeem de inge-
stelde temperatuur niet langer kan
handhaven, dooft het opschrift
FULL AUTO op het display en
wordt de recirculatie uitgeschakeld
om het eventuele beslaan van de rui-
ten te voorkomen. Als de ingestelde
temperatuur echter gehandhaafd
kan blijven, blijft het opschrift
FULL op het display verlicht.
160
worden de functies die hiervoor
waren ingesteld weer geactiveerd en
eventueel ook de laatst ingestelde
functie.
Toets voor ontwaseming/ -
ontdooiing achterruit en buiten-
spiegels (12 fig. 117)
Als u deze toets indrukt, dan wor-
den de achterruit- en de spiegelver-
warming ingeschakeld. Het lampje
op de toets gaat branden als deze
functie wordt ingeschakeld.
De functie schakelt na ongeveer 10
minuten automatisch uit, of als
opnieuw de toets wordt ingedrukt.
De functie wordt ook uitgeschakeld
als u de motor uitzet en blijft uitge-
schakeld als u de motor opnieuw
start.
BELANGRIJK Plak geen stickers
of andere plaatjes op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzij-
de van de achterruit, om beschadi-
ging van de achterruitverwarming te
voorkomen. Systeem uitschakelen (OFF)
De klimaatregeling wordt uitgescha-
keld als u toets 14 (fig. 117) voor de
aanjager op het bedieningspaneel voor
of toets 7 (fig. 118) op het bedienings-
paneel achter ten minste 2 seconden
ingedrukt houdt; op het display doven
alle streepjes van de aanjager en ver-
schijnt het opschrift OFFterwijl het
rechter lampje op de recirculatieknop
gaat branden.
Als de airconditioning is uitgescha-
keld:
– zijn de lampjes op de recirculatie-
toets en de toets voor uitschakeling
van de compressor gedoofd;
– zijn de displays van de ingestelde
temperaturen donker;
– is de recirculatie ingeschakeld,
waarbij geen lucht van buiten bin-
nenkomt;
– is de aircocompressor uitgescha-
keld;
– is de aanjager uitgeschakeld.
Ook bij uitgeschakeld systeem kan
de achterruitverwarming op de nor-
male manier worden in- of uitge-
schakeld. BELANGRIJK
Als de airconditio-
ning is uitgeschakeld, kunnen de
ruiten bij bijzondere omstandighe-
den snel beslaan.
De regeleenheid van de klimaatre-
geling slaat de instellingen van het
systeem in het geheugen op voordat
het systeem wordt uitgeschakeld. Als
u vervolgens op een willekeurige
toets drukt (behalve de toets van de
achterruitverwarming) worden de
functies weer hersteld. Als de functie
van de ingedrukte toets niet was
ingeschakeld voor de uitschakeling,
dan wordt deze functie ook geacti-
veerd; als deze daarentegen was
ingeschakeld, blijft de functie
gehandhaafd.
Als u de volledig automatische wer-
king van het systeem weer wilt
inschakelen, druk dan op toets
AUTO.
248
BELANGRIJKDe elektrische
installaties die veel stroom verbrui-
ken (airconditioning, achterruitver-
warming, enz.) schakelen tijdens het
starten tijdelijk uit.
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand STOPen nog-
maals starten.
Als de startpoging moeizaam ver-
loopt (bij een goed werkende Lancia
CODE), probeer dan niet langdurig
de motor te starten.
Gebruik alleen een hulpaccu als de
oorzaak een onvoldoende geladen
boordaccu is. Gebruik nooit een
acculader voor het starten van de
motor. MOTOR OPWARMEN
– Rijd rustig weg, laat de motor
niet met hoge toerentallen draaien
en trap het gaspedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties, maar wacht tot
de koelvloeistof een temperatuur
van 50-60 °C heeft bereikt. MOTOR UITZETTEN
– Laat het gaspedaal los en wacht
tot de motor met stationair toerental
draait.
– Draai de contactsleutel in stand
STOP en zet de motor uit. Bij uit-
voeringen met automatische versnel-
lingsbak moet, voordat de motor
wordt uitgezet, eerst de versnellings -
pook in stand Pworden geplaatst.
BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even “op
adem” te laten komen. Zet de motor
niet onmiddellijk uit, maar laat hem
even stationair draaien. Hierdoor
kan de temperatuur in de motor-
ruimte dalen.
256
KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE
UITSTOOT VAN SCHADELIJKE UITLAATGASSEN
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor de kosten van de auto zo
laag mogelijk blijven en de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen zoveel
mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Doelmatig onderhoud is een beslis-
sende factor voor een lange levens-
duur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Laat daarom tijdig de in het onder-
houdsschema aangegeven werk-
zaamheden uitvoeren (zie bougies,
lucht-/brandstoffilter, klepspeling,
enz.). Banden
Controleer regelmatig, ten minste
een keer per maand, de spanning
van de banden. Als de spanning te
laag is, wordt de weerstand groter en
neemt het verbruik toe. Bovendien
slijten hierdoor de banden sneller en
verslechtert de wegligging van de
auto, waardoor de veiligheid in
gevaar kan worden gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de
auto (vooral in stadsverkeer) en de
wieluitlijning hebben grote invloed
op het brandstofverbruik en de sta-
biliteit. Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidra-
ger als u deze niet meer gebruikt. Ze
verminderen de aërodynamica van
de auto, waardoor het brandstofver-
bruik toeneemt. Gebruik voor het
vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties
alleen als u ze nodig hebt. De ach-
terruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers en de aanjager van het
ventilatie-/verwarmingssysteem vra-
gen veel stroom, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot aan
25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer
veel energie, waardoor de motor
zwaar wordt belast en het brandstof-
verbruik sterk toeneemt (met
gemiddeld 20%). Gebruik wanneer
de buitentemperatuur het toelaat bij
voorkeur de functies van het ventila-
tiesysteem.