Page 57 of 124
UW 206 CC IN DETAIL
58
AIRCONDITIONING
1. Bediening airconditioning
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen gebruikt worden. Het systeem stelt u in staat detemperatuur in het interieur 's zomers te verlagenen zorgt in de winter bij temperaturen boven 0 ¡Cvoor een snelle ontwaseming van beslagen ruiten.
Druk de schakelaar in om deairconditioning in te schake-len. Het verklikkerlampje gaatbranden. De airconditioning werkt niet als deknop voor de regeling van de lucht-opbrengst op "OFF" staat. Opmerking Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een kleinplasje water onder de auto vormt, dit iseen normaal verschijnsel.
2. Temperatuurregeling Naar behoefte in te stellen: van blauw (koud als de airco is ingeschakeld) totrood (warm).
07-10-2002
Page 58 of 124

UW 206 CC IN DETAIL59
3. Regeling luchtverdeling
Luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten (ontwasemen -ontdooien).
Ga voor het snel ontwasemen van devoorruit en de zijruiten als volgt tewerk:
Ð Stel de temperatuur en de luchtop- brengst in op maximaal.
Ð Sluit de middelste ventilatieroosters.
Ð Zet de knop luchttoevoer naar links, in de stand toevoer van buitenlucht.
Ð Zet de airconditioning aan.
Luchtstroom naar de voorruit, zijruiten en de beenruimtevan de inzittenden. Luchtstroom naar de been- ruimte van de inzittenden.
Deze instelling wordt aanbevolen bijeen koud klimaat. Luchtstroom naar de middel-ste en de linker en rechterventilatieroosters.
Deze instelling wordt aanbevolen bijeen warm klimaat. 5. Regeling luchttoevoer
Toevoer van buitenlucht.
Dit is de normale stand.
Luchtrecirculatie.
Deze stand dient om de toevoer vanbuitenlucht bij stank en stofoverlast afte sluiten.
Als deze stand gebruikt wordt terwijl deairco is ingeschakeld, wordt de capaciteitvan de airco en de verwarming vergroot.
Als deze stand wordt gebruikt zonderde airconditioning, bestaat het risicodat de ruiten beslaan. Zet de knop, zodra de omstandighe- den dit toelaten, weer in de stand toe-voer buitenlucht. Belangrijke voorzorgsmaatregelen Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om hetsysteem in perfecte staat te houden. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door uw PEUGEOT-service-punt controleren.
4. Luchtopbrengstregeling
Draai de knop in 1van de 4
standen om de gewensteluchtopbrengst te bereiken. 6. Achterruitverwarming en
verwarming buitenspiegels
Druk de schakelaar bij draai-ende motor in om de achter-ruitverwarming en de verwar-ming van de buitenspiegels in
te schakelen. Deze gaat na ongeveer 12 minuten automatisch uit.Druk nogmaals op de schakelaar omde achterruitverwarming opnieuwgedurende 12 minuten in te schakelen. Druk de toets nogmaals in om de achter- ruitverwarming eerder uit te schakelen. Opmerking: Deze functie werkt niet
wanneer het dak in de bagageruimte is opgeborgen.
07-10-2002
Page 59 of 124
UW 206 CC IN DETAIL
60
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING Opmerking: De werking van het systeem kan minder zijn wanneer het dak open is.
2 . Automatisch programma "comfort"
Druk op de toets "AUTO". Het systeemregelt de luchtge-
steldheid in het interieur automa-tisch aan de hand van de door u
ingestelde tem peratuur. Hiervoor regelt het
systeem de temperatuur, de luchtopbrengst,
de luchtverdeling naar de luchtroosters enschakelt het indien nodig de airconditioning in.
3. Automatisch programma "zicht"
In sommige gevallen kan hetprogramma "comfort" niettoereikend blijken om de rui-ten condens- en ijsvrij te hou-
den (vocht, veel inzittenden, vorst...).Kies dan het programma "zicht" om deruiten snel te ontwasemen.Automatische werking
1. Temperatuurregeling De gekozen temperatuurwordt weergegeven. Druk op de pijltjestoetsen om de in-stelling te wijzigen. Instelling
op ongeveer 21 biedt een opti-maal comfort.
07-10-2002
Page 60 of 124

UW 206 CC IN DETAIL61
5. Luchtverdeling
Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te ver-delen naar:
Ð de voorruit (ontwasemen en ontdooien).
Ð de voorruit en de beenruimte.
Ð de beenruimte.
Ð de linker, rechter en middelste ven- tilatieroosters en de beenruimte.
Ð de linker, rechter en middelste ven- tilatieroosters.
7. Toevoer van buitenlucht Bij het indrukken van deze toets wordt de lucht in hetinterieur gerecirculeerd. Dezestand, aangegeven op het
display, dient om de toevoer van bui-tenlucht bij stank en stofoverlast af tesluiten. Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is. Druk de toets nog-maals in om de automatische toevoervan buitenlucht te hervatten.
4. Airconditioning
Bij het indrukken van deze toetswordt de airconditioning uitge-schakeld. De aanduiding "ECO"
verschijnt op het display. Druk de
toets nogmaals in om de automatische wer-king van de airconditioning te hervatten. De
aanduiding "A/C" verschijnt op het display.
8. Uit
Bij het indrukken van detoets "OFF" wordt het sys-teem volledig uitgeschakeld.
De temperatuur zal dan niet meer opti-maal zijn. Het systeem wordt weer opnieuw met de laatste instellingen ingeschakelddoor op de toets "OFF", "AUTO"of
"Zicht" te drukken.
9. Achterruitverwarming en verwarming buitenspiegels
Druk op deze toets om deachterruitverwarming en deverwarming van de buiten-spiegels in te schakelen. De
verwarming wordt automatisch uitge-schakeld. Druk de toets nogmaals inom de achterruitverwarming eerder uitte schakelen. Opmerking: Deze functie is uitge-
schakeld wanneer het dak in de baga- geruimte is opgeborgen. Belangrijke voorzorgsmaatregelen Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om hetsysteem in perfecte staat te houden. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door uw PEUGEOT-service-punt controleren.
Handmatige bediening Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het sys-teem handmatig aanpassen. De overi-ge functies worden automatisch gere-geld. Bij het indrukken van de toets
"AUTO" zal het systeem weer volledigautomatisch functioneren.
6. LuchtopbrengstDe luchtopbrengst kanvergroot of verkleindworden door respectie-
velijk de toets + of Ð in te drukken.
Opmerking Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een kleinplasje water onder de auto vormt, dit iseen normaal verschijnsel. Om het beslaan van de ruiten te voor- komen is het raadzaam de stand"ECO" bij koud of vochtig weer niet tegebruiken.
07-10-2002
Page 61 of 124
UW 206 CC IN DETAIL
62
07-10-2002
Page 62 of 124

UW 206 CC IN DETAIL63
VOORSTOELEN 1 - Lengterichting
Til de beugel op, schuif de stoel in de gewenste stand.
2 - Toegang tot de achterbank Druk ŽŽn van de twee handgrepennaar voren om de rugleuning naarvoren te klappen en de stoel naar voren
te schuiven. Als de stoel wordtteruggeduwd, komt deze automatischweer in de oorspronkelijke stand terug.
De rugleuning van de voorstoelkan niet naar voren wordengeklapt als deze in de slaapstandstaat.
Let erop dat niet wordt verhinderd datde stoel weer in de oorspronkelijkestand wordt teruggeschoven; dit isnodig om de stoel te vergrendelen.
3 - Hoogte- en hoekverstelling van de hoofdsteun
Naar boven: Trek de hoofdsteun omhoog.
De juiste stand van de hoofdsteunis als de bovenzijde van dehoofdsteun zich ter hoogte van debovenzijde van het hoofd bevindt.
De hoofdsteun is voorzien van eenblokkeermechanisme waardoor dehoofdsteun niet naar beneden kanschuiven (veiligheidsvoorziening bijeen botsing). Voor het lager zetten van dehoofdsteun moet tegelijkertijd:
Ð de blokkeerpal op de linker
geleider worden ingedrukt,
Ð de hoofdsteun naar beneden worden geschoven.
Druk de pallen op de geleiders in om de hoofdsteunen te verwijderen.
4 - Rugleuning verstellen Duw een van de twee hendels naarachteren.
5 - Hoogteverstelling van de bestuurdersstoel
Trek de hendel omhoog.
Verplaats uw gewicht om de stoel te verstellen.
6 - Schakelaars stoelverwarming Druk de schakelaar in. Detemperatuur wordt automatischgeregeld. Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming weer uit teschakelen.
Ga nooit zonder hoofdsteu- nen rijden; de hoofdsteunenmoeten aanwezig zijn encorrect zijn afgesteld.
07-10-2002
Page 63 of 124

UW 206 CC IN DETAIL
64
ISOFIX-BEVESTIGINGEN De Isofix-bevestigingen zijn beschik-
baar voor de passagiersstoel v——r.Deze maken het mogelijk een
speci-
aal Isofix-kinderzitje , dat verkrijgbaar
is bij de PEUGEOT-servicepunten, teplaatsen. De sloten van het kinderzitje worden verankerd aan de speciale Isofixbevestigingspunten en zorgen zo vooreen veilige, degelijke en snelle monta-ge van het zitje. Voorin
moet voor kinderen vanaf de
geboorte tot 13 kg het kinderzitjetegen de rijrichting in worden geplaatstmet de stoel geheel naar vorengeschoven , zodat de rugleuning van
het kinderzitje tegen of zo dicht moge-lijk tegen het dashboard aan isgeplaatst. Het is in dit geval verplicht de air- bag aan passagierszijde uit te scha-kelen. Anders kan het kind bij het opbla- zen van de airbag levensgevaarlijkgewond raken. Eventueel kan het kinderzitje in de rij- richting worden geplaatst als er alandere kinderen op de achterbank zit-ten. Bevestig het kinderzitje met deIsofix-bevestigingen, de gordelbe-schermer van het kinderzitje en deveiligheidsgordel en zet de passa-giersstoel in de achterste stand. Deairbag aan passagierszijde hoeft niette worden uitgeschakeld. Een speciaal, goedgekeurd kinderzitje
is het KIDDY Isofix kinderzitje. Dit kanmet de rug in de rijrichting wordengeplaatst bij kinderen tot 13 kg en methet gezicht in de rijrichting in bij kinde-ren van 9 tot 18 kg. Dit kinderzitje kan ook worden beves- tigd op zitplaatsen die niet zijn voor-zien van Isofix-bevestigingen. Het is indat geval verplicht het zitje met de nor-male driepunts gordels op de stoel tebevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinder- zitje de gebruiksaanwijzing van defabrikant.
07-10-2002
Page 64 of 124

UW 206 CC IN DETAIL65
KINDERZITJES
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van u zelf.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:
Ð kinderen jonger dan 10 jaar* moeten in aan het lichaamsgewicht aangepaste goedgekeurde kinderzitjes* op met veilig-
heidsgordels uitgeruste plaatsen worden vervoerd.
Ð passagiersstoel*: kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het kinderzitje in de rijrichting worden vervoerd**. Het kinderzitje mag wel tegen de rijrichting in worden aangebracht. In deze stand is het verplicht de airbag aan passagierszij- de uit te schakelen.
PEUGEOT beveelt de volgende systemen aan:
Vanaf de geboorte tot 18 maanden (tot 13 kg) 'Britax Babysure': wordt zowel voorin als achterin met de rug in de rijrichting aangebracht en met een driepuntsgordel vastgema akt.
Als het zitje voorin is aangebracht, moet de passagiersstoel in de middelste standworden gezet.
Van 9 maanden tot 3 of 4 jaar (9 tot 18 kg) 'Ršmer Prince': wordt op de achterzitting met een driepuntsgordel vastgemaakt.
Omwille van de veiligheid van uw kinderen: gebruik het zitje en de gordelbeschermer nooit los van elkaar.
Van 3 tot 6 jaar (15 tot 25 kg) 'Ršmer Vario': wordt op de achterzitting met een driepuntsgordel vastgemaakt.
1
2
3
07-10-2002