112V-accu
2Zonnedak
3Solarbatterij (in consolevak)
4Solar-ECU
5Batterijpakket (tractiebatterij)
Weergeven van informatie met
betrekking tot het solarlaadsysteem
Informatie met betrekking tot het
solarlaadsysteem kan worden bekeken
via
(rij-informatie) op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 153,
blz. 163)Solarlaadsysteem
• In de volgende situaties wordt het
laden van het batterijpakket
(tractiebatterij) via het
solarlaadsysteem niet uitgevoerd. Het
opwekken van zonne-energie stopt
als de solarbatterij volledig geladen is.
– Laden via een externe voedingsbron
– Het contact staat niet UIT
– De “Traction Battery Heater”
(verwarming tractiebatterij) is in
werking (→blz. 96)
– De op afstand bedienbare
airconditioning is ingeschakeld
–
Als de resterende lading van het
batterijpakket (tractiebatterij)
ongeveer 90% of meer is van de
volledige laadcapaciteit bij het laden
door een externe voedingsbron
• In de volgende situaties stopt het
solarlaadsysteem met het opwekken
van zonne-energie en het leveren van
energie aan het batterijpakket
(tractiebatterij) en andere systemen.
2.2 Laden
122
2.2.11 Wanneer de normale procedure voor laden niet kan worden
uitgevoerd
Als het laden niet start, ook al is de normale procedure gevolgd, controleer dan elk van
de onderstaande items.
Als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay, raadpleeg
dan ook blz. 123.
Wanneer de normale procedure voor laden niet kan worden uitgevoerd
Raadpleeg de volgende tabel en voer de desbetreffende correctieprocedure uit.
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
Het controlelampje Power op het CCID (Charging Circuit Interrupting Device, onderbre-
kingsapparaat laadsysteem) gaat niet branden, zelfs niet als de stekker is aangesloten op
een externe voedingsbron.
De stekker is niet goed aange-
sloten op de contactdoosControleer of de stekker goed is aangesloten op de contact-
doos.
De elektriciteit is uitgevallenVoer de laadprocedure nogmaals uit als er weer elektriciteit
beschikbaar is.
De op afstand bedienbare
schakelaar is uitgeschakeldSchakel de op afstand bedienbare schakelaar, indien aanwe-
zig, in.
De zekering in het gebouw is
doorgeslagen en de elektrici-
teit is uitgevallenControleer of de zekering in orde is en, als dat het geval is, of
de auto geladen kan worden via een andere contactdoos.
Als laden mogelijk is, kan de eerste contactdoos defect zijn.
Neem contact op met de beheerder of een elektricien.
Kortsluiting tussen het CCID
(Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) en de stekkerStop onmiddellijk met laden en neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een an-
dere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Het waarschuwingslampje storing van het CCID (Charging Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem) knippert.
Lekstroomdetectiefunctie of
zelfdiagnosefunctie in werking
en voeding onderbrokenAls de spanning te laag is, kan het waarschuwingslampje
storing gaan knipperen als er interferentie is. Voer een re-
setprocedure uit en sluit aan op een geschikte voedings-
bron. (→Blz. 80)
Als het laden niet start, stop dan onmiddellijk met laden en
neem contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
De laadindicator gaat niet branden, ook al is de laadstekker aangesloten.
De stekker zit niet goed in de
contactdoosControleer of de stekker goed is aangesloten op de contact-
doos.
De laadstekker is niet goed
aangesloten op het laadcon-
tactControleer de aansluitstatus van de laadstekker.
■Plaats de laadstekker bij het aansluiten goed.
■Controleer na het aansluiten van de laadstekker of de
laadindicator gaat branden.
Als de laadindicator niet gaat branden, zelfs niet wanneer de
laadstekker goed is aangesloten, kan er sprake zijn van een
storing in het systeem. Stop onmiddellijk met laden en
neem contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
2.2 Laden
124
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
Het batterijpakket (tractiebat-
terij) is al volledig geladenAls het batterijpakket (tractiebatterij) volledig geladen is,
wordt de laadprocedure niet uitgevoerd.
De lader werkt nietNeem contact op met de beheerder als er een probleem is
met de lader.
De laadindicator knippert en de laadprocedure kan niet worden uitgevoerd.
Als de laadindicator knippert
*:
Er is een laadschema opgesla-
genWacht tot het ingestelde tijdstip als u wilt laden volgens het
laadschema.
Stel “Charge Now” (nu laden) in op “On” (aan) om te begin-
nen met laden. (→Blz. 117)
Als de laadindicator snel knip-
pert
*:
Storing in externe voedings-
bron of de autoStart het hybridesysteem en volg de instructies in de mel-
ding op het multi-informatiedisplay. (→Blz. 124)
*: Raadpleeg blz. 76 voor informatie over het branden en knipperen van de laadindicator.
Als de laadschemafunctie niet normaal werkt
Raadpleeg de volgende tabel en voer de desbetreffende correctieprocedure uit.
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
Kan niet laden op het gewenste tijdstip
De klok van de auto is niet juist
ingesteldControleer de klokinstelling en stel hem in op de juiste
tijd. (→Blz. 136)
De voertuigkalender is niet juist
ingesteld.Controleer de kalenderinstelling en stel de juiste datum
in. (→Blz. 137)
De laadkabel is niet aangesloten
op de autoSluit de laadkabel aan alvorens het laadschema te gebrui-
ken.
Onjuiste laadmodus geselecteerdControleer de instelling van de laadmodus. (→Blz. 111)
Als de laadmodus is ingesteld op “Start”, begint het laden
op het ingestelde tijdstip, maar als “Departure” (vertrek)
is ingesteld, is het laden voltooid op het ingestelde tijd-
stip. (De starttijd voor het laden wordt automatisch gere-
geld door het systeem.)
Het laden begint, ook al is er een laadschema opgeslagen
“Charge Now” (nu laden) is inge-
steld op “On” (aan)Stel “Charge Now” (nu laden) in op “Off” (uit) om te laden
overeenkomstig het laadschema. (→Blz. 117)
Laadschema is ingesteld op “Off”
(uit)Controleer of laadschema niet is ingesteld op “Off” (uit).
(→Blz. 116)
De laadmodus is ingesteld op
“Departure” (vertrek) en de ge-
plande vertrektijd ligt dicht bij
het huidige tijdstipAls het systeem vaststelt dat er geen tijd is om het laden
te voltooien op de geplande vertrektijd, begint het met
laden. Controleer de laadschema's.
De laadkabel was verwijderd en
opnieuw aangesloten terwijl de
laadindicator knipperdeAls de laadkabel was verwijderd en opnieuw aangesloten
terwijl de laadindicator knipperde, wordt het laadschema
geannuleerd (→blz. 106). Verwijder de laadkabel tijdelijk
en sluit hem weer aan.
De op afstand bedienbare aircon-
ditioning was in werkingAls de op afstand bedienbare airconditioning wordt inge-
schakeld, start het systeem met laden, ook al is er een
laadschema opgeslagen. Stop de op afstand bedienbare
airconditioning en sluit vervolgens de laadkabel opnieuw
aan om te laden met behulp van het laadschema.
2.2 Laden
125
2
Plug-in hybridesysteem
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
De “Traction Battery Heater”
(verwarming tractiebatterij)
(→blz. 96) is in werkingAls de laadmodus is ingesteld op “Departure” (vertrek),
kan de “Traction Battery Heater” (verwarming tractiebat-
terij) in werking treden voordat het laden begint. Contro-
leer de status van de laadindicator. (→Blz. 76)
Het laden stopt eerder dan het tijdstip dat is ingesteld bij “Departure” (vertrek)
Het tijdstip waarop het laden
stopt, komt niet overeen met het
geschatte eindtijdstip door de
conditie van de voedingsbron of
de buitentemperatuurAls er plotselinge veranderingen in temperatuur of veran-
deringen in de conditie van de voedingsbron optreden
tijdens het laden, kan het laden eerder beëindigd worden
dan het tijdstip dat berekend is door het systeem.
Het laden is niet voltooid, hoewel het tijdstip is ingesteld op “Departure” (vertrek)
“Climate Prep” (aircovoorberei-
ding) is ingesteld op “On” (aan)
(auto's met “Climate Prep”-
functie (aircovoorbereidings-
functie))Als “Climate Prep” (aircovoorbereiding) is ingesteld op
“On” (aan), werkt de airconditioning tot aan het vertrek-
tijdstip. Daarom kan het laden wellicht niet voltooid zijn
op het ingestelde tijdstip vanwege de laadcondities. Ga
door met laden om het batterijpakket (tractiebatterij)
volledig te laden.
Het tijdstip waarop het laden
stopt, komt niet overeen met het
geschatte eindtijdstip door de
conditie van de voedingsbron of
de buitentemperatuurAls er plotselinge veranderingen in temperatuur of veran-
deringen in de conditie van de voedingsbron optreden
tijdens het laden, kan het laden beëindigd worden op een
ander tijdstip dan het tijdstip dat berekend is door het
systeem.
Het laden start niet, hoewel het tijdstip dat is ingesteld in “Start” is bereikt
De laadkabel is aangesloten na
het instellen van het tijdstipSluit de laadkabel aan voor het instellen van het tijdstip in
“Start”.
Als er een laadgerelateerde melding wordt weergegeven
Als het hybridesysteem gestart wordt na het laden, wordt een melding weergegeven in
het multi-informatiedisplay.
Volg, als dit gebeurt, de instructies op het scherm.
2.2 Laden
126
3.1 Instrumentenpaneel...........132
3.1.1 Instrumentenpaneel........132
3.1.2 Waarschuwingslampjes en
controlelampjes..........139
3.1.3 Hoofdscherm...........146
3.1.4 Multi-informatiedisplay......150
3.1.5 Head-up display
*.........174
3.1.6 Energiemonitor/verbruiksscherm .178
Instrumentenpaneel3
131
3.1 Instrumentenpaneel
3.1.1 Instrumentenpaneel
Het grote instrumentenpaneel is voorzien van 2 LCD-schermen waarop informatie,
zoals de voertuigconditie, de rijstatus, het elektriciteitsverbruik en het
brandstofverbruik, wordt weergegeven.
Lay-out instrumentenpaneel
1Hoofdscherm (→blz. 146)
Op het hoofdscherm wordt
basisinformatie met betrekking tot
het rijden weergegeven, zoals de
rijsnelheid en de resterende
hoeveelheid brandstof.
2Multi-informatiedisplay (→blz. 150)
Op het multi-informatiedisplay wordt
informatie weergegeven die het
gebruiksgemak van de auto vergroot,
zoals de bedrijfsconditie van het
hybridesysteem en de geschiedenis
van het elektriciteitsverbruik en het
brandstofverbruik. Tevens kunnen de
informatie met betrekking tot dewerking van de ondersteunende
systemen en de instellingen van de
weergave op het instrumentenpaneel
worden gewijzigd door over te
schakelen naar het instelscherm.
3Waarschuwingslampjes en
controlelampjes (→blz. 139)
De waarschuwingslampjes en
controlelampjes gaan branden of
knipperen om problemen met de auto
aan te geven of de bedrijfsstatus van
systemen in de auto weer te geven.
4Klok (→blz. 136)
De eenheden die op het display worden aangegeven, kunnen per model/type verschillend
zijn.
3.1 Instrumentenpaneel
132
Handelingen met betrekking tot het
instrumentenpaneel
De bedieningstoetsen voor het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
kunnen worden gebruikt om tussen de
verschillende schermen te schakelen en
om de instellingen van functies die
worden weergegeven op het scherm te
wijzigen.
1Elke keer dat op de toets wordt
gedrukt, wijzigt de weergave van de
kilometerstand tussen kilometerteller,
dagtellers, enz. en wijzigt tevens de
informatie over het brandstofverbruik
voor elke afstand. (→Blz. 147)
2Door op,,ofte drukken
kunnen diverse handelingen worden
uitgevoerd, zoals door het scherm
scrollen
*, wijzigen van de inhoud van het
scherm*en bewegen van de cursor.
3Deze toets wordt gebruikt om
handelingen uit te voeren zoals selecteren
van het actuele item of schakelen tussen
aan en uit.
4Door deze toets in te drukken wordt
het vorige scherm weer weergegeven.
*: Op schermen waar doorheen kan
worden gescrold en waarvan de weergave
kan worden veranderd, worden
merktekens weergegeven die de
bedieningsrichting (zoals
en)
aangeven.Regeling verlichting
instrumentenpaneel
Auto's met linkse besturing
Als op de toetsen wordt gedrukt,
verandert de verlichting van het
instrumentenpaneel als volgt.
De te selecteren helderheid van het
instrumentenpaneel hangt af van het al
dan niet branden van de achterlichten en
de helderheid van het omgevingslicht.
(→Blz. 137)
1Donkerder
2Helderder
Als op de toetsen wordt gedrukt,
wordt het controlescherm voor het
aanpassen van het niveau
(pop-updisplay
*) weergegeven op
het hoofdscherm.
*: Korte tijd na het voltooien van de
handeling wordt het pop-updisplay
uitgeschakeld. Daarnaast kan het
pop-updisplay worden in- en
uitgeschakeld in de “Meter
Customize”-instellingen (persoonlijke
voorkeursinstellingen
instrumentenpaneel). (→Blz. 171)
Auto's met rechtse besturing
Via het schermvan het multi-
informatiedisplay kan de helderheid van de
verlichting van het instrumentenpaneel
worden aangepast. (→
Blz. 169)
De te selecteren helderheid van het instru-
mentenpaneel hangt af van het al dan niet
branden van de achterlichten en de helder-
heid van het omgevingslicht. (→
Blz. 137)
3.1 Instrumentenpaneel
133
3
Instrumentenpaneel
1. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het scherm
en selecteer.
2. Druk op
om de cursor weer te
geven.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de
helderheid van de verlichting van het
instrumentenpaneel aan te passen.
1Donkerder
2Helderder
Druk als het aanpassen is voltooid opom terug te keren naar het vorige
scherm.
Informatie automatisch weergegeven
Bepaalde informatie wordt automatisch
weergegeven overeenkomstig de
bediening van de startknop, de
voertuigconditie, enz.
Starten van het hybridesysteemAls het hybridesysteem start, wordt op de
2 schermen een startanimatie
weergegeven.
Als de animatie is afgelopen, wordt
overgeschakeld naar het normale scherm.
De startanimatie wordt onder een van de
volgende omstandigheden gestopt.
• Als een andere schakelstand dan P
wordt geselecteerd
• Als het Simple Intelligent Parking
Assist-systeem (indien aanwezig)
wordt ingeschakeld
Als de ondersteunende systemen in
werking zijn
Bij het gebruik van ondersteunende
systemen, zoals het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem met volledig
snelheidsbereik (→blz. 271) en de LTA
(Lane Tracing Assist) (→blz. 257), wordt
informatie met betrekking tot elk
systeem, afhankelijk van de situatie,
automatisch weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Raadpleeg de bladzijde met uitleg over
alle systemen voor details over de
weergegeven informatie en de inhoud
van het display.
Als u geïnformeerd moet worden over
de auto
Als een verkeerde schakelstand wordt
geselecteerd of er een probleem
optreedt in een voertuigsysteem, wordt
een waarschuwingsmelding (of
afbeelding) weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Volg de instructies die worden
weergegeven op het display als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven. (→Blz. 442)
3.1 Instrumentenpaneel
134